dere adviezen" uit te brengen, zelf een weten
schappelijk verantwoord inzicht zou willen ver
werven omtrent deze materie, dan zouden wij ter
lezing willen aanbevelen een recente publicatie
van Professor Sheldon Glueck en Dr. Eleanor
Touroff Glueck over de oorzaken van jeugdmis-
drijf, welke publicatie wel een der meest eclectische
benaderingen van de studie der causale processen
in het menselijke gedrag en optreden wordt ge
noemd 4). Na zich gedurende vijftien jaar (1925
1939) bezig te hebben gehouden met de bestu
dering van de gedragingen van 500 mannelij
ke, 500 vrouwelijke en 1000 jeugdige delinquenten,
hebben Professor Glueck en zijn echtgenote, daar
toe in staat gesteld door de Harvard Universiteit
en terzijde gestaan door een staf van medewer
kers, zich sedert 1939 geconcentreerd op het on
derzoek naar de oorzaken van jeugdmisdrijf.
Gedurende tien jaar werden twee groepen van elk
500 jongens bestudeerd, namelijk een groep delin
quenten en een groep niet-delinquenten, die getest
werden op ethnologische afwijkingen, leeftijd, in
telligentie enz. Zij werden anthropologisch geclas
sificeerd en onderworpen aan verdere medische
en psychiatrische onderzoekingen, terwijl door
deskundige sociale werkers een grondig onder
zoek werd ingesteld naar hun maatschappelijke
achtergrond. Terwille van de objectiviteit werd
iedere richting van onderzoek volgens een vast
gesteld plan geheel onafhankelijk gevolgd en kre
gen de medewerkende deskundigen geen inzage
van eikaars bevindingen.
Het verslag van deze studie, dat een lijvig boek
deel beslaat, vermeldt dat bij het onderzoek naar
de vrije tijdbesteding bleek dat 47,9 der delin
quenten een voorkeur aan de dag legde voor ont
spanning welke opwinding, risico's en waaghal
zerij met zich brengt zoals op rijdende auto's sprin
gen enz., tegen slechts 9,5% van de niet-delin
quenten. Een iets geringer percentage, namelijk
36,8 (tegen 46,5 r/< van de niet-delinquenten),
prefereerde ontspanning die veel lichaamsbewe
ging met zich brengt maar waarbij een mede
dingend element afwezig is zoals kamperen,
zwemmen en fietsen. Heel wat minder delinquen
ten dan niet-delinquenten (7,7% tegen 29%)
kozen sportwedstrijden of spelen, en nog minder
(2,7% tegen 7,8%) waren tevreden met bio
scoopbezoek, lezen en andere activiteiten bin
nenshuis. Professor Glueck en zijn medewerkers
noemen deze voorkeur voor avontuurlijke, opwin
dende vormen van vrije tijdbesteding een van de
opmerkelijkste conclusies van dit onderzoek, maar
kunnen geen definitief antwoord geven op de
vraag of deze voorliefde voor avontuur samen
hangt met de over het algemeen grotere rusteloos
heid van de delinquenten 3).
Maar al blijkt hieruit dat de jeugdige delin
quenten het filmbezoek op de laatste plaats stel
den, dat wil dus zeggen dat zij naar de bioscoop
gingen als er elders geen opwindende bezigheden
te vinden waren (wat overeenstemt met hetgeen
de Britse Magistratuur twee jaar eerder onder
punt 9 van haar memorandum accentueerde), zij
waren zeker ferventere bioscoopbezoekers dan de
niet-delinquenten. Professor Sheldon en zijn me
dewerkers wijzen er op dat het veelvuldigere bio
scoopbezoek van de delinquenten een mogelijk
bewijs is voor hun grotere hang naar opwinding.
Bijna de helft van hen (44,9 bezocht drie of
meermalen per week de bioscoop, tegens slechts
11 van de niet-delinquenten, terwijl ongeveer
de helft (47,2 van laatstgenoemden vergeleken
met 14,7% van de delinquenten tevreden was
met een bezoek van eenmaal per week. „Blijkbaar
was de in de plaats tredende opwinding van
filmthrillers een wijze om te voldoen aan het ster
kere hunkeren naar avontuur, dat de delinquenten
kenmerkt", zegt Professor Glueck en concludeert:
„Daarom hebben zij dus niet alleen in het werke
lijke leven, maar ook in de schijnwereld een
sterkere behoefte aan veiligheids
kleppen voor hun opwinding
Tot zover dus het „verband" tussen jeugdmis
drijf en film.
Wij zullen er verder van afzien om hier ter
plaatse de meningen te citeren van tientallen we
tenschappelijk geschoolde deskundigen, die deze
conclusies bevestigen, aangezien dit door ons
reeds jaar en dag wordt gedaan in de hoop dat
zulks bij moge dragen tot meerdere kennis van
en inzicht in de problemen, welke samenhangen
met het filmbezoek. Evenwel zouden wij niet wil
len verzuimen ad exemplum een der beide schrij
vers aan het woord te laten, die door de eerwaar
de adviseur respectievelijk het „Haarlems Dag
blad" zo verkeerdelijk werden aangehaald.
16
I"1"i'inuilnummmiMiiiiiiiiiniiiiimiiiimimiiiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiil I
„Ik stel alleen graag vast, dat de jongeren zich ten
opzichte van het zogenaamde „filmkwaad" (of: de I
droomfabriek, enz.) blijkbaar veel positiever verhouden 1
dan menig volwassene. En dat (omgekeerd) de vol- I
wassene, door dit filmkwaad zo bij herhaling te brand- 1
merken, zijn eigen zwakheid blootgeeft. Het lijkt me 1
een gunstig ding, als hij dat dan tenminste doet. Maar 1
het lijkt me onjuist deze volwassen kwetsbaarheid op j
de jongeren te verhalen (bijvoorbeeld door de bio-
scoop maar radicaal voor hen te sluiten). Anders ge- 1
zegd: het zou kunnen zijn, dat het bioscoopgevaar
pas acuut werd voor hen. die het achttiende levens-
iaar hebben overschreden".
(Ds. W. G. Overbosch, predikant I
te Amsterdam: De plaats van de film in
h°* leven der hedendaagse ieuad; 1
Tv.-epde Nationale Congres van het Insti- 1
tuu* „Film en Jeucjd").
Lj"Illlllllllllllllllli>mmmmiiiiiimimmmmmiinuilllll1111111111111^!