34
dat derhalve eiseresses vordering gegrond moet worden
geacht en derhalve behoort te worden toegewezen;
dat eiseres zich bereid heeft verklaard de gevorderde
rentevergoeding te verlagen van tot per jaar en
accoord te gaan met een betaling van het gevorderde be
drag in zes maandelijkse termijnen van en een
termijn van aanvangende op 16 Februari 1952;
dat gedaagde derhalve moet worden veroordeeld tot be
taling van een bedrag ad op de wijze als in de
voorgaande overweging bedoeld, alsmede tot betaling van
de- geschilkosten, die op 50.bepaald zijn;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs
van kwijting aan eiseres te betalen de somma van
en wel in zes termijnen van vervallende respec
tievelijk op 16 Februari, 17 Maart, 16 April, 16 Mei,
16 Juni en 16 Juli 1952, en een termijn van
- vervallende op 16 Augustus 1952;
VEROORDEELT gedaagde voorts tot betaling van
rentevergoeding per jaar over het toegewezen bedrag, wel
ke betaling eveneens maandelijks dient te geschieden, als
mede tot betaling van de geschilkosten ad 50,— aan het
Secretariaat van de Commissie.
Aldus gewezen te Amsterdam op 16 Januari 1952.
In zake:
L. J. H. J. VAN WERSCH, exploiterende de Witte Bio
scoop te Simpelveld, wonende aldaar aan de Irmstraat 31.
eiser, contra
C. F. A. SCHEEPERS, exploiterende het Apollo Theater
te Huissen en wonende aldaar aan de Arnhemse Poort D 6.
gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de
Nedcrlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het
Arbitrage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen
als arbitragecollege voor de beslechting onder meer van
geschillen tussen leden van de Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiser bij request d.d. 19 December 1951 een geschil
contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, waarvan een
afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt
als hier te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar
zitting, gehouden op Woensdag 16 Januari 1952 op het
Bureau van de NederJandsche Bioscoop-Bond, Jan Luy-
kenstraat 2 te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn de heren L. van Wersch, eiser
en diens echtgenote, alsmede Mr. J. V. Nolet en de heer
B. J. Joosten, respectievelijk rechtskundig raadsman en ge
machtigde (accountant) van gedaagde;
dat Mr. J. V. Nolet namens gedaagde in hoofdzaak heeft
verklaard, dat in het tussen partijen op 4 Mei 1950 aan
gegaan contract is bepaald, dat gedaagde aan eiser zal
leveren twee normaalfilmprojectoren Hahn II, compleet op
zuil met motoren en roterende soundboxen, een zaalluid
spreker in kast, een cabineluidspreker, een transformator 35
amp., een versterker, een stalen filmkist, acht 900 meter
filmspoelen en een omwikkelaar; dat gedaagde tevens ten
behoeve van eiser afstand' heeft gedaan van alle rechten
en vergunningen, goodwill enz. van de door gedaagde in
de gemeente Bochholtz geëxploiteerde bioscoop; dat eiser
daarvoor aan gedaagde te betalen heeft de som van
en wel zodra de vergunning tot exploitatie der
bioscoop in Bochholtz door de Nedcrlandsche Bioscoop
Bond en de gemeentelijke bioscoopvergunning op naam vai
eiser zijn overgeschreven; dat overigens in de overeenkom;
geen tijdstip van levering is bepaald; dat in de overeen
komst nadrukkelijk is bepaald, dat de ontbinding op grom
van de artikelen 1302 en 1303 van het Burgerlijk Weiboel
is uitgesloten; dat eisers vordering, namelijk om hem tl
ontslaan van een deel van zijn verplichtingen uit hoofd;
van het tussen partijen bestaand contract, neerkomt op ee
gedeeltelijke ontbinding van het contract, hetgeen in striji
is met vorenbedoelde contractsbepaling; dat gedaagde recc
een der beide projectoren aan eiser heeft geleverd en berei.
en in staat is de overige in het contract opgenoemde goe
deren te leveren; dat eiser aanvankelijk weinig of niet
heeft gedaan om zijn bioscoop in Bochholtz geopend li
krijgen; dat eiser zelfs thans nog niet met de exploitati-
kan beginnen, omdat hem nog ontbreekt de vereiste bouw
vergunning, die hij nodig heeft om de bioscoop in overeen
stemming te brengen met de door de gemeente gestelek
veiligheidseisen; dat eiser eerst kortgeleden gedaagde heef:
gesommeerd om de resterende goederen op een termijn va
acht dagen te leveren, maar dat hij voordien niet met kracl:
op levering der goederen heeft aangedrongen; dat gedaagd
door bijzondere omstandigheden nog niet aan bedoelde som
matie heeft voldaan, maar dat hij bereid en in staat i
zulks alsnog te doen;
dat eiser hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat I
herhaaldelijk en met grote nadruk op levering der goe
deren bij gedaagde heeft aangedrongen en dat gedaagd
weliswaar allerlei toezeggingen heeft gedaan, maar ook n;
de laatste, schriftelijke sommatie met de levering in ge
breke is gebleven; dat de apparaten, die gedaagde aan eisc
moest leveren, niet deugdelijk zijn opgeslagen en zelfs ge
bruikt worden, waardoor zij voor eiser hun waarde hebbei
verloren; dat eiser geen ontbinding van de overeenkom;
heeft gevorderd, doch slechts om hem van zijn verden
verplichtingen uit hoofde van het contract te ontslaan ei
gedaagde te veroordelen tot terugbetaling van
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop
Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1
van het Arbitrage-Bondsreglement van de Nederlandschf
Bioscoop- Bond alle geschillen tussen leden onderling mei
uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aai
de Bondsorbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitrage-
Reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van he:
onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak t(
doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zij:
voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nedcr
landsche Bioscoop-Bond;
dat in het op of omstreeks 4 Mei 1950 tussen partijer
aangegaan contract is bepaald: „De onlbinding op grom
van artikel 1302 en 1303 burgerlijk Wetboek worden (lees:
wordt) uitdrukkelijk uitgesloten", waarmede niets ander;
bedoeld kan zijn dan dat partijen zijn overeengekomen, dat
indien de ene partij haar verplichtingen tegenover de anden
partij niet nakomt, de andere partij geen ontbinding dei
overeenkomst zal vorderen, doch slechts de ene partij to!
nakoming der overeenkomst zal noodzaken, indien zulk:
mogelijk is;
dat eisers vordering om hem te ontslaan van zijn ver
plichtingen uit hoofde van het contract gelijk staat met
gedeeltelijke ontbinding van het contract, welke vordering
in strijd moet worden geacht met de contractuele uitsluiting
van de ontbinding;
dat de tweede vordering, namelijk om gedaagde te ver
oordelen tot het terugbetalen van een bedrag van
alleen voor toewijzing vatbaar zou kunnen zijn. indien eiser