27 dat partij-Herberichs echter de film niet op de voorge schreven wijze per spoor, doch per post als postpakket naar Lutjebroek heeft gezonden en dat het derhalve haar schuld is, dat de film daar enige dagen te laat is aangekomen en dat de bioscoopondernemer te Lutjebroek de zending heeft geweigerd; dat partij-Herberichs andermaal in strijd met artikel 23 der Bondsvoorwaarden en de telefonische en schriftelijke door zendingsinstructies van partij-Paramount heeft gehandeld, toen zij de trailer, nadat deze van Lutjebroek was teruggekomen, per post als postpakket naar Medemblik heeft verzonden; dat derhalve de vordering van partij-Aardenburg, welke ook overigens aan de Commissie niet onbillijk voorkomt, ge grond moet worden geacht en dat partij-Paramount terecht gevorderd heeft, dat partij-Herberichs haar zal vrijwaren voor de gevolgen van. toewijzing van de vordering van partij- Aardenburg; dat partij-Herberichs eveneens moet worden veroordeeld in de geschilkosten, bedragende 50. RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VEROORDEELT partij-Herberichs om aan partij-Aarden burg te betalen alsmede in de geschilkosten bedragen de 50.—. Aldus gewezen te Amsterdam op 6 October 1952. In zake: B. A. G. HEEMSKERK, exploitant van het Nova Theater te Amsterdam aan de Prinsengracht 245 en wonende op het zelfde adres, eiser, contra N.V. ALPHIA FILM, gevestigd te Alphen aan de Rijn en kantoorhoudende te Uithoorn aan de Oranjelaan 8, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitragereglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitragecollege voor de beslechting onder meer van ge schillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiser bij request d.d. 22 Augustus 1952 een geschil contra qedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zit ting, gehouden op Woensdag. 17 September 1952 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, Jan Luycken- straat 2 te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn eiser persoonlijk, alsmede de heer A. Fortuin, gevolmachtigde van gedaagde en diens echt genote; dat de heer Fortuin namens gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij de bioscoopexploitaties der N.V. Alhpia Film te Monster, Lekkerkerk en Boskoop aan eiser heeft ver kocht zonder dat hij enige verantwoordelijkheid op zich heeft genomen met betrekking tot de huurovereenkomsten met de zaalhouders of de door eiser te verwerven toestemming van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat hij zich slechts ver bonden heeft om zijn medewerking aan de overdracht te ver lenen; dat een en ^ander tussen partijen schriftelijk is overeen gekomen blijkens een contract gedateerd 19 Februari 1952, hetwelk echter eerst op 8 Maart 1952 door partijen is gete kend (van welk contract een afschrift aan dit vonnis is ge hecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast); dat ondanks de door gedaagde verleende medewerking eiser er niet in geslaagd is de toestemming van de Bond voor de ex- tatie der bioscopen te Monster, Boskoop en Lekkerkerk te verkrijgen: dat de zaalhouder te Monster de bioscoop inmid dels aan een ander had verhuurd, aan wie de Bond de ver eiste toestemming reeds heeft verleend; dat een en ander be hoort tot het risico, dat eiser volgens overeenkomst met ge daagde heeft aanvaard; dat eiser in feite niets anders heeft gekocht dan de projectie-installaties, die in de bioscopen te Monster, Boskoop en Lekkerkerk aanwezig zijn; dat deze apparaten ter beschikking van eiser zijn gesteld en dat ge daagde haar verplichtingen, voortspruitende uit de overeen komst volledig is nagekomen, weshalve gedaagde het stand punt inneemt, dat eisers vordering ongegrond is en hem deze vordering behoort te worden ontzegd; dat eiser hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat hij van gedaagde de exploitatie der bioscopen te Monster, Bos koop en Lekkerkerk heeft gekocht en dat hij de koopsom van volledig heeft betaald; dat het tussen partijen vast stond omdat zij beiden leden van de Nederlandsche Bio scoop-Bond zijn dat de overdracht van deze bioscoop exploitaties alleen met toestemming van de Bond mogelijk is en dat dus de overeenkomst onder het voorbehoud van de toestemming van de Bond is aangegaan, ook al is dat niet met zoveel woorden in het contract vermeld; dat hem deze toestemming is geweigerd en dat derhalve de koopovereen komst is vervallen; dat de verouderde apparaten en verster kers van de drie onderhavige bioscopen voor eiser geen waarde hebben; dat gedaagde geweigerd heeft hoger beroep aan te tekenen tegen de beslissing van het Hoofdbestuur, waarbij aan de heer T. Apon toestemming was verleend de bioscoop in Monster te gaan exploiteren en hem tot het lid maatschap van de Bond toe te laten; dat eiser derhalve ont binding der overeenkomst en terugbetaling van de koopsom vordert; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandse Bioscoop- Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitragereglement van de Nederlandsche Bioscoop- Bond alle geschillen tussen leden onderling met uitsluiting van de burgerijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat vaststaat, zoals in de door beide partijen getekende overeenkomst is bepaald, dat gedaagde aan eiseres de vol ledige exploitatie van. gedaagdes bioscopen in de zaal Odeon te Monster, de zaal Amicitia te Lekkerkerk en de zaal R.K. Verenigingsgebouw te Boskoop voor de prijs van heeft verkocht en dat eiser dit bedrag aan gedaagde heeft betaald; dat weliswaar in deze overeenkomst is gestipuleerd, dat gedaagde geen verantwoordig op zich heeft genomen ten aan zien van de accoordverklaring der zaaleigenaren met de over dracht, maar dat hieruit slechts kan worden opgemaakt, dat gedaagde generlei schadevergoeding aan eiser verschuldigd is, wanneer laatstgenoemde er niet in slaagt met de zaalhouders tot overeenstemming te komen omtrent de huur der bioscopen; dat deze bepaling in het contract echter niet kan betekenen, dat eiser, ook al weigeren de zaaleigenaars de bioscopen aan hem te verhuren, toch de koopsom aan gedaagde verschul digd is, daar dat in strijd zou zijn met het doel van de overeenkomst, namelijk de overdracht der drie bioscoopexploi taties, zijnde de exploitatie der bioscopen niet mogelijk zonder de beschikking over de zalen te hebben; dat, ofschoon zulks niet in de overeenkomst is vermeld, de voor de overdracht der exploitaties vereiste toestemming van de Nederlandsche Bioscoop-Bond een tussen leden van de Bond bestendig gebruikelijk beding is, zodat dit beding geacht moet worden in de overeenkomst stilzwijgend te zijn be grepen; dat vaststaat, dat de eigenaar van de zaal Odeon te Mon ster geweigerd heeft zijn zaal voor het geven van bioscoop voorstellingen aan eiser te verhuren en eveneens vaststaat, dat het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond geweigerd heeft de vereiste toestemming voor het overnemen

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1952 | | pagina 28