ARBITRALE VONNISSEN IN HOGER BEROEP 29 Ik was dus zeer wel in staat de true color copieën te beti telen en wel op een normale termijn van ongeveer twee weken. Ik heb door middel van mijn laboratorium in Brussel ruim voldoende ervaring met dit soort materiaal opgedaan en ge daagde aangeboden de volle prijs van de copie te vergoeden, indien de bewerking zou mislukken. Hieruit blijkt wel, dat ik zeker van mijn zaak was en gedaagde wilde laten zien, dat zijn vrees ongegrond was. Dat geen andere copie te krijgen zou zijn, kan ik moeilijk aannemen. Toen gedaagde zijn opdracht introk heb ik hem laten weten, dat ik dit onrechtvaardig vond, doch mij bij zijn be slissing zou neer leggen, indien hij althans de kosten zou vergoeden, die ik reeds gemaakt had. Ik had natuurlijk ook schadevergoeding kunnen vragen, maar heb dit niet willen doen. Er is nog sprake van geweest, dat Haghefilm de cliché's e.d. zou overnemen, doch op enkele kleinigheden na bleek dit niet mogelijk te zijn." dat gedaagde hierna nog in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij het vakmanschap van eiseres geenszins in twijfel heeft getrokken; dat het hem echter voorkwam, dat het Hruska- betitelingssysteem niet geschikt was voor geverniste copieën; dat bij toepassing van het Lerik-systeem het cliché door de vernislaag wordt heengedrukt, zodat het niet nodig is die laag te verwijderen, zoals bij toepassing van het Hruska-systeem steeds geschiedt; dat de eerste trailer bij aflevering enige zware kabels vertoonde; dat hij gewend is zijn kleurencopieën in Amerika te laten betitelen, doch op verzoek van eiseres een proef in Nederland heeft willen nemen, hoewel dit niet van risico ontbloot is, aangezien een true color copie a per stuk kost; dat eiseres eerst had moeten onder zoeken of betiteling mogelijk was alvorens kosten te maken, dat de heer Robert namens eiseres vervolgens in hoofd zaak heeft verklaard, dat hij nimmer aan gedaagde te kennen heeft gegeven, dat hij bang was met het betitelen van deze moeilijke films te beginnen; dat hij gedaagde alleen gewaar schuwd heeft tegen de extra kosten van het wederopbrengen van de vernislaag; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandscshe Bioscoop- Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitragereglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden onderling met uitsluiting van de burgerijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; .dat het niet voor twijfel vatbaar is, dat gedaagde aan eiseres een opdracht heeft gegeven om twee trailers en één. copie van de films „Rock Island Trail", waarvan de titel later veranderd is in „Transcontinent Express" van voettitels te voorzien; dat eveneens vaststaat, dat gedaagde deze opdracht latei- heeft teruggenomen; dat het niet op de weg van de Commissie van Geschillen ligt om te beoordelen of de motieven van gedaagde voor het intrekken van de opdracht al dan niet gegrond waren, daar gedaagde immers te allen tijde het recht heeft zulk een opdracht terug te nemen, mits hij degeen, aan wie de op dracht gegeven is, de reeds gemaakte kosten vergoedt en eventueel een schadeloosstelling voor winstderving betaalt; dat eiseres geen schadevergoeding voor winstderving heeft gevraagd en dit punt* dus buiten beschouwing kan blijven; dat eiseres terecht betaling van de reeds gemaakte kosten vordert; dat het niet aan gedaagde is om uit te maken of het maken van de cliché's, die voor het betitelen van de copie nodig waren, al dan niet te vroeg is geschied, daar immers de op dracht tot het betitelen was gegeven en het uitsluitend ter beoordeling van eiseres stond om de manier, waarop deze opdracht moest worden uitgevoerd, vast te stellen; dat derhalve eiseresses vordering moet worden toegewezen ■en gedaagde moet worden veroordeeld in de geschilkosten, bedragende 50. RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VEROOORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen alsmede in de geschilkosten, bedragende 50. Aldus gewezen te Amsterdam op 6 October 1952. De RAAD VAN BEROEP (EERSTE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgende arbitraal vonnis gewezen in zake: N.V. METRO GOLDWYN MAYER FILM MIJ., geves tigd te Amsterdam en kantoorhoudende aldaar aan de Wete ringschans 28, appellante, oorspronkelijk eiseres, contra A. F. WOLFF, exploitant van het Camera Theater, het City Theater en het Palace Theater te Utrecht, kantoor- houdende aldaar aan de Oude Gracht 156. geïntimeerde, oorspronkelijk gedaagde. De Raad van Beroep (Eerste Kamer) van de Nederland sche Bioscoop-Bond, ingevolge de Statuten en het Arbitrage reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage-college voor de beslechting van geschillen in tweede en hoogste instantie tussen leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; IN AANMERKING NEMENDE: het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Geschil len (Eerste Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, gewezen op 11 Augustus 1952, van welk vonnis de beslis sing luidde: „Ontzegt aan eiseres haar vordering en veroordeelt haar in de geschilkosten bedragende 100, IN AANMERKING NEMENDE VOORTS: dat appellante bij rcguest van 20 Augustus 1952 beroep heeft aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) dd. 11 Augustus 1952, van welk icquest afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk be schouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op Donderdag 16 October 1952 op het Bureau van de Neder landsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, ten einde haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse standpunten nader mondeling toe te lichten: dat op gemelde plaats zijn verschenen de heren S. Moses en Mr. R. H. Dijkstra, respectievelijk directeur en rechtskun dig raadsman van appellante enerzijds, en de heer W. M. Kaposi, bedrijfsleider van geïntimeerde anderzijds; dat de heer Kaposi namens geïntimeerde in hoofdzaak heeft verklaard dat tussen partijen ook uiteindelijk geen wilsover eenstemming is bereikt over de films „Showboat" en „Summer Stock", welke films door geïntimeerde aanvan kelijk zijn afgewezen op grond van het memorandum van 12 Juni 1951; dat de heer Paternotte nadat deze beide films door geïntimeerde waren afgewezen, bij de heer Wolff is gekomen om te trachten tot een regeling te komen, aangezien appellante de film „Summer Stock" ten aanzien van welke film zij een fout had begaan alsnog graag in LItrecht vertoond wilde hebben in verband waarmede zij een concessie ten aanzien van de film „Showboat" wilde doen; dat appellante alle voorstellen van geïntimeerde met betrekking tot deze laatste film had afgewezen; dat tussen de heren Wolff en Paternotte werd afgesproken behou dens goedkeuring van de heer Moses dat geïntimeerde de film „Showboat" veertien dagen zou draaien, doch dat hij,

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1952 | | pagina 30