31 wilde voorbehouden, waarbij hij naar de heer Paternotte na drukkelijk heeft verklaard, zeer fair te werk zou gaan; dat de heer Kaposi bij die gelegenheid op zijn beurt niet kon beslis sen en de kwestie met de heer Wolff moest bespreken, doch het voorstel waarschijnlijk accoord achtte; dat hierop voor lopig geen verdere reactie volgde; dat echter en dit punt is in eerste instantie nog niet naar voren gebracht enige dagen later op 8 of 9 Mei de heer Wolff aan appellante heeft gezegd dat hij op de data 1320 en 2027 Juni, waar op de film „Showboat" zou draaien, liever de film ,,An American in Paris" wilde brengen, bij welke gelegenheid geïntimeerde niet heeft gezegd tegen het prolongatievoorstel van de heer Moses bezwaar te hebben en daarom de film „Showboat" niet in Juni te willen draaien; dat hij wel zeide deze film in September te zullen vertonen; dat hiervan een datumbevestiging bestaat; dat appellante zich aanvankelijk tegen deze datumruil heeft verzet; dat verschillende telefoon gesprekken hebben plaats gevonden, welke echter uitsluitend gingen over de vervanging van de film „Showboat" op de datum in Juni door de film „An American in Paris dat het zelfs tussen partijen tot onenigheid is gekomen; dat de volgende Maandag, namelijk 12 Mei, nadat Metro na enig overleg besloten had geïntimeerde in de kwestie „An Ameri can in Paris" toe te geven, de heer Paternotte dit tot de heer Wolff heeft gezegd en dat de heer Moses er verder met hem over zou spreken; dat zich inmiddels een pijnlijk incident heeft voorgedaan doordat de heer Kaposi was gaan ontkennen dat data voor de films waren gegeven; dat de heer Wolff het geven, van de data later heeft erkend en het gedrag van de heer Kaposi heeft verklaard door het feit, dat hij wat overwerkt was; dat de heer Moses met de heer Wolff gesproken heeft en gezegd heeft dat, indien deze toegaf op het punt van de prolongatie van de film „Showboat", hij bereid was de film „An American in Paris" te geven op de data waarop de film „Showboat" in Juni stond geboekt, welke laatste film in September zou kunnen worden vertoond; dat de heer Wolff zich hiermede accoord verklaard heeft en daarmede ook het data-incident uit de weg heeft geruimd; dat geïntimeerde op 15 Mei de datumbevestiging voor de films „Showboat" en „An American in Paris" heeft verzonden; dat appellante hierop niets meer van de heer Wolff hoorde; dat hij alleen op de beurs tot de heer Johannes heeft gezegd dat hij de datumbevestining had ontvangen, waar bij hij de opmerking maakte of de heer Johannes wel wist dat er ten aanzien van de film „Showboat" een speciale clausule was; dat de heer Johannes heeft toegegeven dat er een clausule bestond; dat op 18 Juni geïntimeerde aan appel lante een brief heeft geschreven waarvan de inhoud de moge lijkheid tot misverstand opende, in verband waarmede appel lante een antwoord heeft gezonden; dat uit het hierop vol gende antwoord van geïntimeerde bleek, dat hij over de pro longatie wilde beslissen; dat appellante zich verwonderd heeft over het argument van geïntimeerde dat er voor de film „Showboat" geen contract gezonden was; dat appellante het haast niet behoorlijk acht een dergelijk argument te ge bruiken wanneer bij herhaling films worden gedraaid, terwijl het contract er nog niet is; dat er in het onderhavige geval nog bij komt dat twee datumbevestigingen tegelijk werden ontvangen en dat er ook van de andere film geen contract bij was; dat de contracten meestal tegelijk met de films wor den toegezonden; dat voorts geïntimeerde heeft opgemerkt dat appellante alles tot in den treure bevestigt, doch dat in verband hiermede naar voren zij gebracht dat appellante voor een kantoor van haar omvang zeer weinig correspon deert, maar dat zij slechts één vol dossier bezit en dat is dat van geïntimeerde; dat alle brieven aan geïntimeerde aange tekend worden verzonden omdat hij zulks zijnerzijds ook doet; dat na vorenbedoelde brieven nog een gehele corres pondentie gevolgd is, waarbij appellante steeds gepoogd heeft de zaak bij wijze van compromis op te lossen, zich zelfs bereid heeft verklaard de beslissing over de prolongatie aan een derde over te laten; dat geïntimeerde inmiddels op het standpunt stond dat hij alleen nog maar met een dergelijke regeling accoord wilde gaan, als hij de film ,,King Solo- mon's Mines" geleverd kon krijgen: dat geïntimeerde toen appellante over deze film niet wilde praten niets meer wilde; dat naar aanleiding van de opmerking van geïntimeerde dat tijdens het telefoongesprek tussen de heren Paternotte en Ka posi het voorstel van de heer Moses niet zo duidelijk is over gebracht als hiervoor door spreker is gezegd, zij medegedeeld dat naar de mening van appellante de regeling van de heer Moses wel duidelijk is uitgekomen; dat er uiteraard altijd een misverstand kan bestaan doch na de bespreking van 12 Mei op de beurs tussen de heer Wolff en de heer Paternotte en na de uiteindelijke bespreking tussen, de heer Moses en de heer Wolff was er van een misverstand geen sprake meer en was de afspraak perfect; dat nadien op 15 Mei door appel lante de datumbevestiging is verzonden en geïntimeerde pas een maand later hierop terugkwam; dat inmiddels de situatie in Utrecht was gewijzigd doordat de vaste relatie van appel lante met geïntimeerde naar een andere exploitant verschoven was; dat al wist geïntimeerde dit op 18 Juni nog niet, hij het in ieder geval een paar dagen later wist; dat het voorstel over een neutrale derde persoon eind Juli is gedaan; dat toen echter de film „King Solomon's Mines" ter sprake kwam en verder over de derde persoon niet meer is gesproken; dat het wel mogelijk is dat bij de bespreking tussen de heren Wolff en Paternotte de morele verplichting om de film „King Solomon's Mines" aan geïntimeerde aan te bieden ter sprake is geweest; dat de situatie met betrekking tot deze film echter zo is, dat appellante deze film aan haar bestaande klanten zal aanbieden, maar dat zij daartoe geen verplichting aangaat; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge het Arbitrage-Bondsreglement alle ge schillen tussen de leden onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbi trage, zoals geregeld in dat Arbitragereglement; dat dus de Raad van Beroep bevoegd is van dit geschil in hoger beroep kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage-college in tweede en hoogste instantie; dat appellante overeenkomstig het daaromtrent in het Arbi trage-Bondsreglement bepaalde tijdig in beroep is gekomen; dat appellantes grief terjen het vonnis van, de Commissie van Geschillen is, dat deze ten onrechte zou hebben over wogen dat appellante in gebreke, is gebleven te bewijzen dat tussen partijen wilsovereenstemming zou zijn bereikt over (de zogenaamde verhuur en huur van de films „Showboat" en „Summer Stock" terwijl toch naar appellante stelt zowel uit de correspondentie als uit het door geïntimeerde bij de behandeling door de Commissie van Geschillen te berde gebrachte blijkt, dat beide partijen wel degelijk een overeen komst achten tot stand gekomen over de betrokken films en dat slechts verschil van mening bestaat over de inhoud van de overeenkomst voorzover betreft de vraag wie over de prolongatie van de film „Showboat" zal beslissen; dat de Raad echter de conclusie van de Commissie van Geschillen dat niet met bewijzen is gestaafd dat wilsover eenstemming zou zijn bereikt over de huur en verhuur van de films „Showboat" en „Summer Stock" onderschrijft, zij het dat hij op grond van het door hem ingestelde onderzoek niet alle overwegingen van de Commissie tot de zijne kan maken; dat uit de overgelegde correspondentie en de verklaringen van beide partijen wél kan worden vastgesteld dat er bij hen een geneigdheid bestond een overeenkomst over de betrokken films te sluiten, doch dat voor de Raad niet is komen vast te staan dat over het onderdeel de wijze van prolongatie van de film „Showboat" wilsovereenstemming is bereikt; dat immers het voorstel van appellante in zake de prolon gatie, op 2 of 3 Mei over het niet bereikt zijn van een accoord over eerdere voorstellen zijn beide partijen het eens door de tussenpersoon van appellante, de heer Pater notte, telefonisch aan de tussenpersoon van geïntimeerde, de heer Kaposi, is overgebracht;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1952 | | pagina 32