ARBITRAAL VONNIS
33
dat derhalve de Commissie van Geschillen als de eerste
instantie van deze arbitrage onbevoegd was om dit geschil
in behandeling te nemen en er in uitspraak te doen;
dat zulks evenzeer geldt voor de Raad van Beroep als
hoogste instantie:
VERKLAART zich onbevoegd om van dit beroep kennis
te nemen;
VERSTAAT dat de arbitrage kosten ad 10'O.ten laste
komen van appellante.
Aldus opgemaakt en getekend te Amsterdam op 24 Novem
ber 1952.
In zake:
NV. MAATSCHAPPIJ VOOR CINEGRAFIE, gevestigd
te Amsterdam, exploiterende het filmverhuurkantoor Cen
traal Bureau voor Ligafilms en kantoorhoudende aan de Den
Texstraat 16, aldaar, eiseres, contra
PAUL KIJZER, wonende Ruysdaelkade 35 te Amsterdam,
gedaagde.
De ondergetekenden:
R. Uges Jr. te Rijswijk
Joh. Miedema te Sneek
B. W. G. van Royen te Bussum
J. S. Croeze te Amsterdam
J. L. Paerl te Amsterdam,
leden van de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bio
scoop-Bond, krachtens de tussen partijen gesloten acte van
compromis getekend op 14 November 1952 benoemd tot-
arbiters in eerste en hoogste instantie in het hier volgend
geschil, welke benoeming door hen op dezelfde datum is
aangenomen;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij schrijven van 18 April 1952, met bijlagen,
haar die gemotiveerd heeft gesteld, van welke stukken een
afschrift aan dit vonnis is gehecht en welke geacht worden
hier te zijn ingelast en dat gedaagde hierop niet schriftelijk
heeft geantwoord;
dat partijen tot een vooronderzoek zijn opgeroepen dooi
de Commissie van Geschillen van de Nederlandsche Bio
scoop-Bond op 30 April 1952 en door de Raad van Beroep
van de Bond op 18 Juni 1952;
dat op eerstgenoemde zitting zijn verschenen de heren
W. Hulshoff Pol en L. A. Levy, respectievelijk directeur
van eiseres en leider van eiseresses filmverhuurkantoor ener
zijds en de heer P. Kijzer, gedaagde, anderzijds, op laatst
genoemde zitting de heer L. A. Levy enerzijds en de heer
P. Kijzer anderzijds;
dat de heer Levy namens eiseres in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat hij de film „In het hart van de Casbah" reeds
op 4 December 1951 aan een premièretheater in een der
hoofdplaatsen had verhuurd zonder bijwerk en dat hij dus
voor deze hoofdfilm geen bijwerk nodig had; dat in de
bevestiging, welke eiseres op 25 Januari 1952 aan gedaagde
heeft gezonden, van genoemde film dan ook geen sprake
is; dat hij ook bij het telefonisch gesprek, dat hij op 27 Janu
ari met gedaagde (die toen in Parijs vertoefde) heeft ge
voerd, geen melding va'n de film „In het hart van de Casbah
heeft gemaakt; dat gedaagde hem uitsluitend heeft opgebeld
oiri mede te delen dat hij de film voor kon krijgen,
waarop spreker heeft gevraagd of alles onder de condities
van de brief van 25 Januari was; dat spreker op de vraag
van gedaagde over het aantal benodigde copieën heeft ge
antwoord, dat als de film zo goed was, hij twee copieën
wilde; dat de korte film „Symphonie sous Ie soleil" in het
geheel niet bleek te beantwoorden aan de verwachtingen,
die eiseres op grond van de enthousiaste verklaringen van
gedaagde mocht koesteren; dat gedaagde niet voldaan heeft
aan de door hem gegeven garantie, zoals in eiseresses brief
van 25 Januari 1952 is bedongen en dat hij derhalve ver
plicht is de door eiseres geleden schade te vergoeden; dat
gedaagde desgevraagd niet bereid was het filmpje in zijn
eigen theaters te brengen bij welke bespreking niet over
financiële consequenties gesproken is omdat hij het daar
voor niet geschikt achtte; dat hij het echter wel later bij
een film van de NV. Gofilex bleek te willen draaien, waar
van niets kon komen, omdat de geestelijke adviseur van de
Gofilex de film afkeurde; dat als gedaagde te goeder trouw
was geweest, hij het filmpje wel in zijn eigen theaters had
willen hebben; dat overigens de NV. Cineac bij schrijven
van 19 Mei 1952 zich over de buitengewoon slechte kwa
liteit van het filmpje uitspreekt; dat eiseres dan ook de
goede trouw van gedaagde bij de aankoop van de film voor
haar in gerechte twijfel moet trekken;
dat de heer W. Hulshoff Pol desgevraagd namens eiseres
in hoofdzaak heeft verklaard, dat zij nooit garanties als
waarvan in het onderhavige geschil sprake is vraagt van
degeen door wiens bemiddeling zij een film koopt, aangezien
zij niet gewend is films ongezien te kopen; dat zij in het
onderhavige geval wel zonder de film gezien te hebben tot
aankoop is overgegaan, daarbij vertrouwende op de deskun
digheid van gedaagde;
dat de heer Kijzer in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij
de film „Symphonie sous Ie soleil" buitengewoon aardig vond
en dat nog vindt; dat het feit dat anderen het niet met hem
eens zijn in deze een smaakkwestie betreft; dat het feit dat
het oordeel van de heer Blad over de film vernietigend was,
geen aanleiding kan zijn sprekers goede trouw in twijfel te
trekken; dat hij hiertegen ten felste protesteert; dat het hem
aanvankelijk verwonderd heet, dat eiseres twee copieën van
de korte film „Symphonie sous Ie soleil" bestelde en hij
daarover van Parijs uit telefonisch inlichtingen aan de heer
L. A. Levy van eiseres heeft gevraagd, die hem heeft mede
gedeeld, dat de korte film zou worden gebruikt ter aanvul
ling van eiseresses hoofdfilm „In het hart van de Casbah
waarvan zij twee copieën bezat; dat tijdens dat telefoon
gesprek niet over de prijs van het filmpje is gesproken en
slechts door spreker naar het doel van de twee copieën is
geïnformeerd; dat hij altijd de overtuiging heeft gehad, dat
het filmpje met de film „Casbah" verhuurd zou worden;
dat hij zich niet kan indenken dat twee copieën besteld
worden van een short zonder bepaalde bedoelingen; dat
eiseres met haar brief van 25 Januari 1952 aan gedaagde
heeft doen weten, dat zij de korte film in quaestie voor
maximum wilde kopen, echter op voorwaarde, dat
gedaagde de zekerheid moest hebben „dat de film in eerste
vertoning in behoorlijke theaters in de drie hoofdplaatsen
en de grote provincieplaatsen onder te brengen is"; dat eise
res wist en ook niet anders verwachten kon dat ge
daagde niet bij machte was afsluiting van vertoningscontrac
ten voor een afzonderlijke korte film voor de drie hoofd
plaatsen en de grote provincieplaatsen te garanderen, daar
zulks alleen mogelijk is na overleg met en met goedkeuring
vait de ondernemers der bioscopen in al deze plaatsen, die
nu eenmaal niet in Parijs, waar gedaagde toen vertoefde,
aanwezig waren; dat hij, toen de film later niet naar ge
noegen van eiseres bleek, getracht heeft een andere koper
voor de onderhavige film te vinden, waarin hij niet is ge
slaagd; dat de NV. City, de N.V. Meteor en de NV. Goli-
fex, met wie hij onderhandelingen heeft gevoerd, de film
weliswaar niet hebben kunnen nemen, doch dit niet zijn oor
zaak vond in de kwaliteit van de film; dat de N.V. City de
film te lang vond, de N.V. Meteor bezwaar had tegen de hoe
veelheid Frans commentaar en de geestelijke adviseur van de
N.V. Golifex bezwaren had tegen de inhoud; dat hij met de
aankoop van deze film eiseres een vriendendienst heeft bewe
zen, hierbij geen enkel belang heeft gehad en ook geen com
missie heeft ontvangen; dat hij voorts, ten einde de schade van
eiseres te beperken, heeft voorgesteld, de beide copieën naar
Parijs terug te sturen, opdat de Franse verkoopster een poging