GEMENGDE RAAD VAN BEROEP 34 zou kunnen doen deze copieën elders te plaatsen; dat dit voorstel is afgestuit op de conditie van eiseres, dat de copieën onder rembours zouden worden geretourneerd, welke conditie de Franse verkoopster niet kon aanvaarden; dat hij op het voorstel van eiseres het filmpje in zijn eigen theaters te doen vertonen niet kon ingaan, omdat deze verlangde, dat hij de volledige kostprijs zou garanderen; dat, indien hij hierop was ingegaan, hij zekerheid zou hebben gegeven en aansprakelijkheid op zich genomen zou hebben; dat hij ander zijds het filmpje wel wilde vertonen, blijkt uit het feit, dat hij het bij een film van Gofilex had willen draaien; dat hij overigens toen hij het filmpje proefdraaide in Parijs, niet aan zijn eigen theaters heeft gedacht, doch het als een actualiteit heeft gezien; dat hij derhalve het standpunt inneemt, dat hij niet aansprakelijk is voor de schade, welke eiseres beweert te hebben geleden en dat, indien er naar het oordeel der Commissie wel sprake van schade zou zijn, zijn aansprake lijkheid in ieder geval niet de tweede copie der onderhavige film betreft, daar deze copie zeker niet op zijn advies is besteld; OVERWEGENDE: dat arbiters dienen te onderzoeken of gedaagde toen hij tot aankoop voor eiseres van de korte film „Symphonie sous Ie soleil" op grond van de brief van eiseres van 25 Januari 1952 overging, voorwaarden heeft geaccepteerd die hij niet is nagekomen; dat de koop door gedaagde van het betrokken filmpje inderdaad is gegrond op deze brief waarin eiseres hem onder meer schreef; „Indien U het filmpje dus kunt krijgen voor maxi mum dan kunt U dat kopen (omdat U zoals U schrijft enthousiast hierover bent.) en tegelijkertijd 2 prints bestellen. Maar dan moet U ook de zekerheid hebben, dat de film in eerste vertoning in behoorlijke theaters in de 3 hoofdplaatsen en de grote provincie plaatsen onder te brengen is"; dat de laatste zinsnede „Maar dan moet U ook de zeker heid hebben, dat de film in eerste vertoning in behoorlijke theaters in de 3 hoofdplaatsen en de grote provincieplaatsen onder te brengen is" een voorwaarde inhoudt waarvan de betekenis door arbiters nader diende te worden onderzocht; dat in de eerste plaats de formulering hiervan zodanig is dat van gedaagde niet verlangd werd dat hij een bepaalde zekerheid gaf doch alleen dat hij de genoemde zekerheid moest hebben; dat eiseres blijkbaar ook zelf het onbevredigende voor haar van de op deze wijze geformuleerde voorwaarde voelde, aan gezien zij in haar brief van 15 Maart 1952 toen zij reeds tot de conclusie was gekomen, dat de film haar niet voldeed een veel verdergaande formulering gebruikte, namelijk: „In deze brief (dit is de brief van 25 Januari) gaven wij U echter uitsluitend machtiging tot de transactie, indien U garandeerde dat de film zou worden ondergebracht in be hoorlijke theaters in de drie hoofdplaatsen en de grote pro vincieplaatsen, welke nieuwe formulering hier uiteraard ver der niet ter zake doet doch wel ter illustratie kon dienen; dat overigens gedaagde terecht heeft aangevoerd dat hij ten tijde dat hij in Parijs vertoevende zijn bemiddeling bij het tot stand komen van de transactie voor de korte film verleende, niet in staat was overleg te plegen met de onder nemers van de bioscopen in de drie hoofdplaatsen en de grote provincieplaatsen, hetgeen toch vereist was om een garantie voor de plaatsing van de film te kunnen geven; dat dan ook aan de door eiseres bij schrijven van 25 Janu ari 1952 gestelde voorwaarde geen andere betekenis kan wor den gehecht dan dat eiseres nog eens van gedaagde wilde horen dat hij er van overtuigd was dat er een behoorlijke kans bestond om de film bij de bioscopen geplaatst te krij gen, welke overtuiging gedaagde kennelijk heeft gehad nu hij de film heeft afgesloten, waarbij hier verder niet ter zake doet op welke gronden hij tot die overtuiging is gekomen, indien deze afsluiting te goeder trouw is geschied; dat arbiters van een kwade trouw van gedaagde niets is gebleken, zodat arbiters de twijfel van eiseres aan de goede trouw van gedaagde bij het kopen van de film voor haar niet kunnen delen, aangezien immers over de kwaliteit van een film te twisten valt, een oordeel op dit punt subjectief blijft, en gedaagde zich over deze film van de aanvang af zeer enthousiast heeft uitgelaten, terwijl hij persoonlijk geen belang heeft gehad bij het afsluiten hiervan voor eiseres; dat bovendien met de zinsnede „omdat U zoals U schrijft enthousiast over de film bent" eiseres kennelijk heeft willen doen uitkomen dat zij bij de koop van de film die zij ongezien afsloot, afging op de deskundigheid van gedaagde aan gezien anders het enthousiasme van gedaagde geen gewicht in de schaal kon leggen en niet omdat gedaagde zeker heid omtrent de verhuur van de film zou hebben gegeven, hetgeen nog door de mededeling van eiseres bij monde van de heer Hulshoff Pol is bevestigd; dat de door eiseres aangeboden bezichtiging van de film in quaestie moet worden voorbij gegaan, aangezien de kwa liteit van de film niet ter zake doet; dat men immers indien men een film ongezien koopt en afgaat op het inzicht van degene door wiens bemiddeling men de film koopt hoe deskundig men deze ook acht, toch altijd het risico loopt dat de film tegenvalt, waarvan men de betrokkene die bemiddeling verleent geen verwijt kan maken; dat op grond van het vorenstaande gedaagde door de aan koop van de film voor eiseres niet buiten de machtiging bij schrijven van 25 Januari 1952 is gegaan en hij derhalve ook niet aansprakelijk kan worden geacht voor de schade welke eiseres beweert te lijden omdat de film haar is tegenge vallen; dat derhalve de vordering van eiseres ongegrond moet worden geacht en deze haar eis moet worden ontzegd met haar veroordeling in de geschilkosten, welke zijn vastgesteld op 75.-. RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: ONTZEGGEN aan eiseres haar vordering en veroordelen haar in de arbitragekosten, bedragende 75.(vijf en zeventig gulden). Aldus gewezen te Amsterdam op 24 November 1952. De GEMENGDE RAAD VAN BEROEP van de Neder- landsche Bioscoop-Bond en de Nederlandsche Vereeniging van Bioscoopreclame-Exploitanten heeft het volgende arbi traal vonnis gewezen in zake: NV. BIOSCOOP MIJ. FRANS HALS, exploiterende het Frans Hals Theater te Haarlem, gevestigd aldaar, en kantoor- houdende aldaar aan de Schoterweg 14, appellante, oorspron kelijk gedaagde, contra FIRMA ATU, BUREAU VOOR THEATERRECLAME, Firmanten P. J. Burbach en A. Turèl, kantoorhoudende te Amsterdam aan de Vijzelstraat 100, geïntimeerde, oorspron kelijk eiseres. De Gemengde Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en de Nederlandsche Vereeniging van Bio scoopreclame-Exploitanten, ingevolge de Arbitrage-Overeen komst, aangegaan tussen deze beide Verenigingen, benoemd en aangewezen als arbitrage-college voor de beslechting in tweede en hoogste instantie van geschillen tussen leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond enerzijds en leden van de Nederlandsche Vereeniging van Bioscoopreclame-Exploitanten anderzijds; IN AANMERKING NEMENDE: het vonnis in eerste aanleg van de Gemengde Commissie van Geschillen gewezen op 11 Februari 1952, van welk von nis de beslissing luidt:

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1952 | | pagina 35