wanneer een gemeenteraad of een college van
Burgemeester en Wethouders alvorens tot vast
stelling van een belastingverordening over te
gaan, resp. een voorstel daartoe aan de gemeen
teraad te doen, aan Gedeputeerde Staten de vraag
voorlegt of dit college zich met zo'n verordening
zou kunnen verenigen. Door zo te handelen wordt
vrijwillig een stuk gemeentelijke autonomie prijs
gegeven.
Gedeputeerde Staten treden op als adviseur van
de Kroon, welk orgaan heeft te oordelen over
goedkeuring of afwijziging der verordening. In
beginsel betreft het hier zuiver een verhouding
tussen Gedeputeerde Staten en Kroon, waar de
organen der belanghebbende gemeenten of der
den-belanghebbenden buiten staan. Intussen, Ge
deputeerde Staten hebben aan de Kroon al die
voor hen bereikbare gegevens te verschaffen,
welke voor de door de Kroon te nemen beslissing
van belang kunnen zijn. Behoren hiertoe de ge
gevens betreffende een nog vast te stellen be
groting der betreffende gemeente, en gegevens
met betrekking tot de bedrij f suitkomsten van die
ondernemingen, welke bij de belastingverorde
ning, waarover Gedeputeerde Staten hebben te
adviseren, betrokken zijn? Het antwoord op deze
vragen hangt af van het antwoord op de vraag,
van welke overwegingen de Kroon haar beslissing
over de gevraagde goedkeuring van een ge
meentelijke belastingverordening behoort afhan
kelijk te maken. Natuurlijk kan een onderneming
weigeren op een vraag om gegevens van Gede
puteerde Staten in verband met een bij deze in
onderzoek zijnde belastingverordening, in te gaan.
Opname uil
„MASKER AG E"
van M. de Haas
Los hiervan is er echter de vraag of gegevens
over de bedrijfsuitkomsten van de betrokken on
dernemingen voor de Kroon van belang zijn in
verband met de door haar te nemen beslissing."
De criteria, waarnaar de Kroon een aan haar
ier goedkeuring voorgelegde belastingverorde-
heeft te beoordelen, besprekend zegt Prof.
Vegting:
„Thans ziet men in de goedkeuring (be
doeld is van, de Kroon) een eenmalige
handeling, een voorwaarde, welke vervuld
moet zijn om het besluit van een ander
orgaan in werking te doen treden. Dit rechtska-
rakter der goedkeuring stelt verschillende beper
kingen aan de hantering van zijn bevoegdheid
door het goedkeurend orgaan. Dit mag bv. geen
voorwaarden aan zijn goedkeuring verbinden.
Het laat ook het goedkeurend orgaan niet zo vrij
in de keuze van de motieven, welke het bij zijn
beslissing tot goedkeuring of de weigering daar
van mag laten wegen, als de opvatting doet, die
in de goedkeuring een daad van wetgeving ziet.
Met nauwkeurigheid laat zich echter de mate van
vrijheid en gebondenheid in de motieven, welke
tot weigering van goedkeuring moeten leiden,
uit het thans algemeen aanvaarde rechtskarakter
der goedkeuring niet afleiden. Slechts negatief
kan vastgesteld worden, dat het orgaan, welks
goedkeuring nodig is, zich niet geheel mag plaat
sen op de stoel van het orgaan, dat het besluit
vaststelde, door slechts die besluiten goed te keu
ren, welke het ook zelf juist zo zou hebben ge
nomen."
Prof. Vegting citeert vervolgens een geschrift
van de huidige Minister van Buitenlandse Zaken
Beyen, getiteld ,,Het plaatselijk belastinggebied",
waarin deze het in het algemeen de juiste toestand
achtte, dat de Kroon zich tevre
den stelt met de taak van waker
voor goede wetstoepassing en
zich dus, behoudens hoge uitzon
dering, niet mengt in de eigen
lijke gemeentelijke belastingpoli-
tiek.
Voorts citeert Prof. Vegting
Oppenheim, die zich op een over
eenkomstig standpunt stelt:
,,Het onderzoek der Kroon",
zo schrijft Oppenheim, ,,moet
stellig ook zich uitstrekken tot
de vraag, of de druk, die
van de belasting het gevolg
zal zijn, gerechtvaardigd is en
billijk verdeeld. Maar natuur
lijk zal de Kroon daarbij reke
ning houden met de waarheid,