29
eiseres tegemoet te komen; dat eiseres echter, toen zij be
merkte dat het nu eenmaal niet mogelijk was om met deze
kleine en goedkope installatie de gehele bioscoop af te koe
len, getracht heeft, van haar verplichtingen ontslagen te
worden door de installatie ondeugdelijk te noemen; dat
eiseres op een gegeven moment zelfs verlangd heeft dat het
koelende gedeelte van de installatie geplaatst zou worden
op het dak aan de zonzijde, waardoor er uiteraard aan het
effect van de installatie veel afbreuk werd gedaan; dat
eiseres tijdens een bespreking op 4 Januari 1950 te kennen
heeft gegeven, dat zij geen koeling of ventilatie meer in
haar bioscoop nodig had, omdat het bezoek aan haar
bioscoop in belangrijke mate was teruggelopen en zij geen
volle zalen meer had;
dat de heer Crijns namens eiseres in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat naar de mening van de deskundige, die bij de
levering van de installatie betrokken was, de motoren niet
sterk genoeg waren om voldoende koeling te kunnen leveren;
dat bovendien de leidingen waardoor de gekoelde lucht naar
de zaal werd aangevoerd slechts één vinger dik waren, het
geen volstrekt onvoldoende was; dat voorts de motoren al
draaiende zo heet werden, dat men ze met de hand niet meer
kon aanraken, hetgeen toch ook niet bevorderlijk is voor de
koelcapaciteit; dat eiseres moeilijk reclame kon maken met
een koelinstallatie die in het geheel geen koelte veroor
zaakte;
dat de Voorzitter der Commissie daarop gevraagd heeft
of het niet de bedoeling van partijen was, alleen reeds de
aanwezigheid van een installatie als een middel van reclame
te gebruiken;
dat de heer Crijns namens eiseres hierop ontkennend heeft
geantwoord;
dat de Voorzitter der Commissie verder heeft gevraagd of
de lage prijs niet het wantrouwen van de heer Crijns ten
opzichte van de prestaties der te leveren installatie heeft
opgewekt;
dat de heer Crijns namens eiseres geantwoord heeft, dat
dit niet het geval was omdat hem was medegedeeld, dat hem
een geheel nieuw type koelinstallatie zou worden geleverd;
dat de Voorzitter der Commissie voorts heeft gevraagd of
gedaagde nog meer koelinstallaties van het type, dat aan
eiseres is geleverd, in Nederlandse bioscopen heeft geïnstal
leerd;
dat Mr. Bartels namens gedaagde verklaard heeft, dat
Soundfrost na de onaangename ervaringen in Maastricht
daarvan heeft afgezien; dat gedaagde het standpunt inneemt,
dat de installatie geheel overeenkomstig de offerte is geleverd
en dat zij onverplicht, getracht heeft aan alle extra wensen
van eiseres tegemoet te komen;
dat het lid der Commissie, de heer A. F. Wolff, er op
wijzende dat enerzijds verklaard is dat de installatie in het
geheel geen koeling zou veroorzaken en anderzijds dat zij
zo krachtig werkte, dat er tocht werd veroorzaakt, vraagt
wat daarvan nu werkelijk waar is;
dat Mr. Bartels namens gedaagde geantwoord heeft, dat
er geen twijfel aan kan bestaan, dat, wanneer er met een
4 P.K. motor lucht in een zaal wordt geblazen, dit altijd
merkbaar moet zijn;
dat de heer Crijns namens eiseres hierop verklaard heeft,
dat hij persisteert bij zijn oorspronkelijke verklaring namelijk
dat er van enige koeling op het balcon niets te bemerken
was;
dat Mr. Bartels namens gedaagde nog verklaard heeft, dat
Soundfrost indertijd getracht heeft met eiseres tot een rege
ling te komen door althans een gedeelte van de installatie
terug te nement hetgeen toen nog mogelijk was omdat er
naar zulk een installatie vraag was hetgeen nu niet meer
het geval is, maar dat eiseres nimmer een gedeelte van de
installatie heeft teruggezonden;
dat de heer Crijns namens gedaagde nog in hoofdzaak ver
klaard heeft, dat hij toen reeds had betaald en dat
hij niet bereid was de installatie terug te zenden voordat
deze betaling was gerestitueerd;
OVERWEGENDE:
dat eiseres lid en gedaagde donateur van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond is en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32
der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen
leden en donateurs (trices) van de Bond onderling met uit
sluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de
Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrageregle
ment;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn
voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder
landsche Bioscoop-Bond;
dat in de schriftelijke offerte dd. 5 Juli 1949 van het
Technisch Bureau Soundfrost te 's-Gravenhage gericht aan
eiseres weliswaar omstandig is omschreven, waaruit de instal
latie voor het koelen van het balcon van het Palace Theater
te Maastricht zal bestaan en dat daarbij ook is verklaard,
dat de in de offerte opgenomen machines en apparaten van
de meest moderne en solide uitvoering zullen zijn en dat
voor de grootst mogelijke bedrijfszekerheid ten volle wordt
ingestaan, maar dat daarbij niets is vermeld over het aantal
graden, waarmede de temperatuur op het balcon zal worden
verlaagd, noch iets anders omtrent het te verwachten
effect, dat de installatie zal sorteren;
dat trouwens van eiseres als exploitante van een belang
rijke bioscooponderneming verondersteld moet worden, dat
zij voldoende vakkennis had om te beseffen, dat een air-con-
ditioning installatie van een prijs overeenkomende met die
van twee koelkasten voor huishoudelijk gebruik, een veel te
geringe capaciteit heeft om afkoeling van enige betekenis
in haar bioscoop te produceren;
dat eiseres overigens in gebreke is gebleven haar bewering,
als zou de geleverde installatie geen enkel effect sorteren
hetgeen door gedaagde is bestreden met bewijzen te
staven^
dat eiseres nog heeft aangevoerd, dat zij de installatie op
aandringen van gedaagde zou hebben gedemonteerd, maar dat
gedaagde hiertegen heeft aangevoerd, dat zij (gedaagde)
toentertijd bereid was bij wijze van minnelijke schikking het
deel der installatie, datvoor verkoop aan andere afnemers
in aanmerking kwam, terug te nemen, welke schikking echter
niet tot stand is gekomen, omdat eiseres geweigerd heeft de
installatie terug te zenden;
dat derhalve eiseresses vordering tot restitutie van het
door haar betaalde bedrag van ongegrond moet
worden geacht, weshalve haar deze vordering moet worden
ontzegd met haar veroordeling in de arbitragekosten, welke
zijn bepaald op 50.
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
ONTZEGT aan eiseres haar vordering;
VEROORDEELT eiseres in de arbitragekosten, bedra
gende 50.
Aldus gewezen te Amsterdam op
28 December 1953
In zake:
MEVROUW L. MEYER-SCHIMMERLING, exploite
rende Victoria Films, wonende te Amsterdam, en kantoor
houdende aldaar aan de Apollolaan 123, eiseres, contra
DE HEER G. A. D. DAMHOF, exploiterende Regeneto-
Film, wonende te 's-Gravenhage, en kantoor houdende
aldaar aan de Lange Voorhout 64, gedaagde.