41
men, omdat hij zich zeventien dagen geleden reeds elders had
verbonden; dat, indien dit laatste niet het geval ware ge
weest, de heer Robert wellicht bereid gevonden had kunnen
worden om bij eiseres terug te keren; dat eiseres ook nog
geprobeerd heeft de heer Koole, de rechterhand van de heer
Robert, tot het aannemen van een benoeming tot directeur te
bewegen, maar dat de heer Koole dit heeft geweigerd, omdat
hij zich reeds voor andere werkzaamheden tegenover zijn
zwager zou hebben verbonden; dat enige dagen later bleek,
dat ook de heer Koole bij gedaagde in dienst was getreden,
evenals verschillende andere personeelsleden, die vroeger
bij eiseres hadden gewerkt; dat de nieuwe directeur van
eiseres, de heer Bakker, nog een bespreking heeft gevoerd
met de directeur van gedaagde, de heer Mullens, om te pro
beren tot een samensmelting van de titelafdelingen van beide
ondernemingen te komen, maar dat ook dit van de hand is
gewezen, omdat de heer Mullens zich op het standpunt stelde,
dat hij over het nodige personeel de machines en de clientèle
beschikken kon en dus geen behoefte had aan een samenwer
king met eiseres;
dat de Voorzitter hierna gevraagd heeft, of uit de woor
den van Mr. Kymmell begrepen moet worden dat deze be
twist, dat partijen op grond van de bestaande licentie-over
eenkomst verplicht waren nieuwe werkwijzen uit te wisselen;
dat Mr. Kymmell namens eiseres in hoofdzaak hierop heeft
geantwoord dat hij dit geenszins betwist, omdat er ter zake
een duidelijke bepaling in het licentiecontract is opgenomen;
dat het echter nog niet is voorgekomen, dat een van beide
partijen een octrooi op een nieuwe werkwijze heeft aange
vraagd of dat niet-geoctrooieerde procédé's tussen partijen
zijn uitgewisseld;
dat de heer Mullens namens gedaagde hierop desgevraagd
in hoofdzaak heeft medegedeeld, dat de heer Koole bij ge
daagde de functie van bedrijfsleider der titelafdeling vervult;
dat de heer Jonkergauw klerk is op de administratie-afdeling,
de heer Simoons titelaar, de heer Bruin „spotter" de heer
Klaasse, operateur en de heer Teunissen Jr. assistent bij ge
daagde is; dat gedaagde deze mensen successievelijk na 1
Januari 1953 in dienst heeft genomen, al is het mogelijk dat
misschien een van de employé's eerder in dienst is getreden:
dat de heer Robert aan gedaagde cliché-drukwerk levert; dat
de goede kwaliteit van de volgens het Hruska-systeem ge
maakte titels in hoofdzaak te danken is aan het uitstekende
drukwerk; dat de heer Robert levert, omdat men met behulp
daarvan zeer goede cliché's kan maken;
dat de Voorzitter der Commissie nog heeft opgemerkt, dat
het bekend is, dat de meeste filmverhuurders bij het verstrek
ken van opdrachten aan titelfabrieken hun werkzaamheden
verdelen bijvoorbeeld doordat de kleurencopieën ter betite
ling aan eiseres worden gegeven en de zwart/wit films aan
gedaagde;
dat Mr. Kymmell namens eiseres hierna in hoofdzaak heeft
verklaard, dat de enorme terugval in de omzetten van eiseres
niet aan toevallige omstandigheden kan worden geweten; dat
eiseres in 1953 circa 320.000 heeft geproduceerd tegenover
ruim 264.000 in 1951; dat de productie in 1953 plotseling is
verminderd tot 95.000 titels waarvan slechts een derde ge
deelte in het eerste halfjaar 1953 is gemaakt; dat het tweede
halfjaar van 1953 een iets gunstiger beeld te zien geeft omdat
het bedrijf onder leiding van de nieuwe directeur, de heer
Bakker, weer op gang begint te komen; dat de heer Robert
eiseres veel kwaad heeft gedaan, doch dat dit alleen mogelijk
is geweest doordat hij zulks in samenwerking met gedaagde
heeft ten uitvoer gelegd;
dat de heer Mullens namens gedaagde nog heeft verklaard,
dat zij aanvankelijk vijftien a zestien man personeel bij haar
titelafdeling aan het werk had en dat dit aantal thans geste
gen is tot 22 a 23;
dat Mr. Kymmell namens eiseres heeft verklaard, dat
eiseres negentien a twintig man in dienst had;
dat Mr. Besseling namens gedaagde hierna in hoofdzaak
heeft verklaard, dat gedaagde van mening blijft, dat haar
ten onrechte de oorzaak van de tragedie waarover eiseres
klaagt, in de schoenen wordt geschoven; dat eiseres niet heeft
kunnen waarmaken dat gedaagde of de heer Robert zich aan
laakbare handelingen hebben schuldig gemaakt;
dat de Voorzitter der Commissie nadere inlichtingen heeft
gevraagd omtrent hetgeen eiseres onder punt b van haar
request subsidiair heeft gevorderd, namelijk ontbindend ver
klaring van de overeenkomst tussen partijen gesloten de 19e
Maart 1950 betreffende licentierechten van het Hruskapatent;
dat Mr. Kymmell namens eiseres in hoofdzaak verklaard
heeft, dat eiseres deze vordering terugneemt
dat de Voorzitter verder gevraagd heeft of eiseres persis
teert bij haar vordering vermeld onder c van het request om
onder andere aan gedaagde te verbieden machinerieën van
eiseres over te nemen; dat hij aanneemt dat met dit overne
men bedoeld wordt het namaken;
dat Mr. Kymmell namens eiseres hierop geantwoord heeft,
dat hetgeen gedaagde ter zake heeft gedaan civielrechtelijk
hoogst onbehoorlijk moet worden genoemd, maar dat dit wel
licht strafrechtelijk niet vervolgbaar is;
dat het lid der Commissie, de heer L. W. R. Meyer, ge
vraagd heeft of eiseres kan bewijzen, dat gedaagde vóór 31
December 1952 de heer Robert er toe heeft aangezet eiseres-
ses onderneming door wanbeheer in een kwade positie te
brengen;
dat Mr. Kvmmell namens eiseres hierop in hoofdzaak ge
antwoord heeft, dat hij dit niet durft te beweren; dat de heer
Robert zich indertijd als directeur demissionnair heeft ge
voeld; dat zijn plan zich in een filmverhuurkantoor te interes
seren mislukte en dat hij geen mogelijkheid zag een nieuw
arbeidscontract met Titra respectievelijk eiseres aan te gaan;
dat hij zich toen gewend heeft tot gedaagde; dat gedaagde
echter als lid van de Bond en collega van eiseres niet zo ver
had mogen gaan, dat zij de directeur en de meest vooraan
staande medewerkers van eiseres in dienst nam, overwegende
dat daardoor het bedrijf van eiseres onmogelijk zou worden
gemaakt;
dat het lid der Commissie, de heer J. van der Horst, ge
vraagd heeft, of zich bij eiseres in de laatste helft van 1952
of later moeilijkheden hebben voorgedaan ter zake van de
loonbetalingen aan het personeel;
dat Mr. Kymmell namens eiseres hierop ontkennend heeft
geantwoord; dat de heer Robert zich in de gebouwen van
gedaagde tegenover personeel en clientèle als een leidende
functionaris van gedaagde gedraagt;
dat de heer Mullens namens gedaagde hier tegenover in
hoofdzaak verklaard heeft, dat de heer Robert door zijn
drukwerkleveranties een zeker belang heeft bij de clientèle
van gedaagde; dat hij echter niet aan gedaagdes bedrijf is
verbonden en dat dit ook in de toekomst niet zal gebeuren;
dat Mr Kymmel namens eiseres hierna heeft verklaard,
dat het zeer wel mogelijk is om zonder in een bepaalde
functie werkzaam te zijn bijvoorbeeld in de vorm van advi
seur, grote invloed in een onderneming uit te oefenen;
dat de heer Mullens namens gedaagde hierna verklaard
heeft, dat de heer Robert geen enkele beloning van gedaagde
ontvangt en dat hij slechts op de normale wijze voor het door
hem geleverde drukwerk wordt betaald;
dat Mr. Kymmell namens eiseres nog in hoofdzaak gezegd
heeft, dat hij het tegendeel niet kan bewijzen, maar dat hij
het onbegrijpelijk acht, dat iemand die zich in een onderne
ming als leidende functionaris voordoet, daarvoor op geen
enkele wijze een vergoeding zou ontvangen;
dat het lid der Commissie de heer Meyer vervolgens ge
vraagd heeft of het juist is, dat gedaagde machinerieën van
eiseres heeft overgenomen respectievelijk tekeningen betref
fende titelmachines heeft ontvangen;
dat de heer Mullens namens gedaagde hierop ontkennend
heeft geantwoord en daaraan in hoofdzaak heeft toegevoegd,