DE PERS OVER DE
/^7^\ principiële uiteenzetting inzake het
f 1 standpunt van de Regering met betrekking
I J tot de opheffing van het onderscheid in de
-*—heffing van de vermakelijkheidsbelasting,
door de Minister van Binnenlandse Zaken
gegeven in zijn Memorie van Antwoord op het
Voorlopig Verslag van de Commissie van Rappor
teurs van de Eerste Kamer over het wetsontwerp
tot vaststelling van hoofdstuk V der Rijksbegro
ting 1954. is, zoals onze lezers bekend is, spoedig
bevestigd in een circulaire van deze Bewindsman
aan de gemeentebesturen.
Dit heeft geleid tot een verdere gedachtenwis-
seling in de Eerste Kamer elders in dit Orgaan
vermeld waarbij de betrokken Minister, Pro
fessor Dr. L. M. Beel weinig twijfel heeft laten 6e-
staan over hetgeen de Regering over het handha
ven van het onderscheid in de vermakelijkheidsbe-
lasting denkt en wat zij op dit punt van de
gemeenten verwacht.
Met instemming heeft de Pers het standpunt van
de Regering begroet. Zij pleit voor een spoedige
beëindiging van de door niets gemotiveerde fiscale
discriminatie van de film en het filmbedrijf.
Ter oriëntering van onze lezers laten wij hier
enige dagbladartikelen volgen:
„Nu de Nederlandse film"
Op het bekend worden van vorenvermelde prin
cipiële verklaring van de Minister schreef ,,De
Volkskrant" in haar rubriek „Ten geleide" onder
de titel „Nu de Nederlandse film" het volgende:
„Een felicitatie is op haar plaats voor het Neder
landse bioscoop- en filmbedrijf, nu de minister heeft
aangekondigd de verlaging der gemeentelijke ver-
makelijkheidsbelastingen te willen bevorderen. De
soepelheid van de minister is thans zo groot dat
geen gemeente er practisch meer onder uit kan.
Vele gemeenten hebben het goede voorbeeld al
gegeven, toen in de afgelopen jaren bleek wat thans
de wel zeer officiële Accountantsdienst van Eco
nomische Zaken heeft kunnen bevestigen: dat het
bioscoopbedrijf in Nederland niet meer de renda
biliteit bezit van de jaren '47-'48, toen er zelfs ge
sproken werd van „abnormaal grote winsten".
Winsten, die destijds de rechtvaardiging waren van
een achteraf wel zeer hoge belasting van het be
drijf. Millioenen guldens zijn uit de bioscopen in
de gemeentekassen gevloeid; in de grote steden
vloeien ze nog. Uit een bedrijf dat met het jaar
voor groter moeilijkheden is komen te staan; uit
een bedrijf dat een noodlijdende sector kent: de
nog altijd niet op gang zijnde eigen filmproductie:
uit een bedrijf dat practisch geen nieuwe theaters
meer durfde bouwen, daar waar zij in een be
hoefte kunnen voorzien; uit een bedrijf ten slotte
dat thans voor de kostbare noodzaak staat over te
moeten schakelen op nieuwe systemen. Veertig
projecten (geschat op 20 millioen gulden) liggen
gereed voor moderne, goed geoutilleerde theaters
overal in het land, waar nieuwe woonwijken een
tekort aan ontspanning met zich brengen. Al
lerlei openbare diensten der gemeenten hebben nu
jaren achtereen kunnen profiteren van de millioe
nen haar door de vermakelijkheidsbelasting zo
royaal aangeboden; die gemeenten hebben weinig
teruggedaan om het filmbedrijf te bedanken door
bij voorbeeld zijn uitgesproken culturele en artis
tieke mogelijkheden wat meer levensvatbaarheid te
geven. Goed, de gemeenschap als geheel heeft ten
slotte toch zijde gesponnen uit de winst der bio
scopen. Het was op het eerste gezicht geen redelijk
bezwaar in de eerste vette na-oorlogse jaren met
de ongebreidelde filmhonger van het publiek, dat
goed in het geld zat. (Echter met een bouwverbod
voor nieuwe theaters en zonder mogelijkheid tot
fiscale afschrijvingen.) Nu het bioscoop- en film
bedrijf geen armslag meer heeft, stagneert dit be
drijf onder de blijvende druk der hoge belasting.
De minister wenst dat daar een einde aan komt en
geeft iedere gemeente de vrijheid dit zo royaal en
loyaal mogelijk te doen. Vooral in de grote steden
zal het als een offer worden gevoeld, maar ver
ademing brengen in een bedrijf, dat door de over
heid was lamgelegd. Natuurlijk is geen gemeente
verplicht de vermakelijkheidsbelasting te verlagen;
men bedenke dan ook dat geen gemeente ooit ver
plicht was de belasting op het bioscoopbezoek in te
voeren.
Aan de andere kant zal bij een verlaging van
deze belasting over de hele lijn het filmbedrijf zelf
in de gelegenheid komen vele beloften in te lossen,
ten tijde van de belastingdruk gegeven. De voor
naamste daarvan is naast het afbouwen van de
ontworpen nieuwe theaters het zelf op de been
brengen van een nationale speelfilmproductie.
Want dit is een zaak die alleen dit bedrijf ter harte
gaat, De overheidssteun tot uitdrukking komend
in subsidies kan dan geheel blijven gereserveerd
voor datgene waarvoor het altijd in eerste instantie
was bedoeld: het stimuleren van belangrijke uitin
gen op het strikte terrein van de documentaire film
kunst."
Verinakehjhheidsbelasting