Inleiding tot de filmaesthetiek 16 BIJ de uitgever J. Muusses te Purmerend heeft Dr. J. M. L. Peters een boekje hrt licht doen zien, getiteld Inleiding tot de filmaesthetiek." De prijs 3,90) behoeft niemand die belang stelt in filmzaken te weerhouden, het boekje te kopen, de vrees, dat hij er niets uit leren kan evenmin. Zoals de titel zegt, heeft de auteur een inleiding geschreven en het omslag vermeldt dan ook aan de binnenzijde, dat de critische aantekeningen aan het einde ver wijzen naar literatuur, die dieper op de zaken in gaat. Het boekje wil voorts eenvoudig zijn van stijl en toon om hen te kunnen bereiken, die wel voor de filmkunst belangstelling hebben, doch zich nog niet veelvuldig met aesthetische beschouwin gen hebben bezig gehouden. De schrijver heeft dan ook volgens zijn zeggen meer gestreefd naar over zichtelijkheid dan naar oorspronkelijkheid. Hii heeft om zo te zeggen een systeem willen opbou wen van filmaesthetiek. Dat nochtans niet overal in Peters' verdienstelij ke studie de nodige eenvoud is betracht, zal min der te wijten zijn aan zijn voornemens dan aan het feit, dat hij nu eenmaal over moeilijke zaken te spreken had. Het is namelijk volstrekt ondoenlijk, voor iedereen verstaanbaar te schrijven over dik wijls ongrijpbare zaken als daar zijn symboliek, aesthetische waarde en vooral vorm en inhoud, allemaal zaken die zelfs bij de helderste uiteenzet ting nog zóveel begrip en kennis van zaken moe ten veronderstellen bij de lezer, dat de lezer reeds enigermate als geestverwant moet beschouwd worden. De auteur gaat dan ook wel iets verder dan zijn intenties waren, maar men kan het hem moeilijk euvel duiden. In het eerste hoofdstuk, dat handelt over ,,het kunstzijn en de kunstwaarde van de film" lezen we letterlijk: ,,Voor de filmkunst is geen enkel der elementen spel, compositie, verhaal of muziek (men mag er ook kleur aan toevoegen, v.D.) op zichzelf genomen wezenlijk. Wezenlijk is de wijze, waarop van deze en andere elementen gebruik gemaakt wordt." Ziedaar een waarheid, die zo niet geheel nieuw, dan toch algemeen miskend is in de filmcritiek, die zeer dikwijls de afzonderlijke elementen als zelfstandige factoren ziet en beoor deelt en daarmede de filmkunst evenveel tekort doet als zij de andere uitingsvormen teveel rech ten toekent in de filmkunst. De autonomie van de filmkunst, aldus de schrijver ,ligt niet in het feit, dat zij hetzelfde uitdrukt als een andere kunstvorm maar dat zij zulks opeenanderewijze doet. Aan deze overwegingen had ik gaarne als sluit stuk en conclusie toegevoegd gezien, dat genoem de elementen dienen als accenten in het filmrhyth- me en juist door dat rhythme de waarde verkrij gen, die de distinctie tussen film en overige kunst uitmaakt. Op bladzijde 9 staat een volzin, die te denken geeft in beiderlei opzicht. Hij luidt: „wat het woord of de klank kunnen vertolken (schrijver bedoelt het woord in de woordkunst en de klank in de muziek) doordat ze steeds verder kunnen ge abstraheerd worden van de stoffelijkheid, die ze wel kunnen oproepen maar nooit rechtstreeks waarneembaar maken, dat kan de film, wier beel den steeds op de stoffelijkheid betrokken zijn, pas doen ervaren zodra de kunstenaar iets „tussen de beelden door" heeft uitgedrukt en er toeschouwers zijn, die „tussen de beelden door" weten te zien." Deze waardevolle volzin staat er om te verklaren, dat de filmkunst minder vaak hoogten bereikt dan die waartoe de dichtkunst, het toneel en de muziek soms gekomen zijn. Is dat helemaal waar? vraag ik mij af. Is het niet 'n honderd jaar te vroeg om reeds die motivering te aanvaarden? Het woord in de poëzie heeft immers pas betekenis door zijn ge voelswaarde, soms zelfs alleen door zijn klank. Neem de versregels Hangt de maan Als 't roekeloos nest der salangaan Aan de donkere klip van de nacht... en zeg mij, of hier niet vóór alles de woordmuziek en de beeldspraak beslissen over de schoonheid van het vers. Woorden zijn er om gehoord te wor den, zal men zeggen, maar het uitspreken der woorden is al een overdrijving. De innerlijke mu zikaliteit van de aangehaalde regels is reeds vol komen. Neem de befaamde en algemeen bekende scène uit „Brief encounter", waarin de vrouw haar biecht spreekt. Zij zit te zwijgen met grote, afwezi ge ogen. Wij horen niettemin haar fluisterstem. Wij horen bovendien nu en dan! een vlaag muziek van de reeds lang overleden Rachmaninoff. De drie waarneembaarheden, samengevoegd, lei den tot één waarneembaarheid: de zielstoestand van de vrouw, door de filmexpressie vrijwel bena derd. Waarmee ik maar zeggen wil, dat de film kunst in weerwil van haar directe beeldexpres sie niet per se op de realiteitsverschijning van het beeld, van de werkelijkheid is aangewezen, maar reeds bezig is „tussen de beelden door" haar

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 15