21 ik b.v. aan de meesterlijke verfilming van O'Neill's trilogie „Rouw past Electra" denk, of aan „Or- pheus" van Jean Cocteau, dan moet ik zeggen, dat de gewone" bioscoopbezoeker daar niets van be grijpt. Deze producten zijn ingeschoten op de re gelmatige schouwburgbezoekers en op degene, die werkelijk enige notie heeft van de moderne litera tuur. Tijdens de ene week, dat de genoemde films in Amsterdam gedraaid hebben, heb ik niet weinig mensen de zaal uit zien lopen: zó wordt er (althans in de bioscoop) niets afgereageerd en opgevangen! Het woord ,,goed" zullen we daarom in de Bij belse zin moeten leren verstaan, zoals Genesis 1 het óók hanteert, in de betekenis dus van .dienst baar" ,,,aan zijn doel volledig beantwoordend", zoals een fluitketel ,,goed" is, als ik nog in de schuur kan horen dat het water kookt. Een „goe de" film moet de verveling van het kantoormeisje en 't gedegenereerde verantwoordelijkheidsbesef van bepaalde arbeiders (en vul nu zelf de rest maar in) werkelijk kunnen opvangen. Daar is de .kunst" niet te hoog en te goed voor, en dat de officiële kunst al lang buiten het leven staat en zelfs de universitair-gevormde mensen nog maar ternauwernood opvangt, staat haar waarlijk niet fraai. Pas na dat „opvangen" kan er iets gaan ge beuren. God begint ook altijd met ons allereerst op te vangen, d.w.z. Hij gaat onder ons leven staan, nog dieper dan wij in onze val ooit komen kunnen, en daardoor maakt Hij het ons mogelijk, dat wij altijd weer in zijn armen terecht komen. Zó moest de film dan ook maar onder de samenleving gaan staan. En als ze die heeft opgevangen, kan ze zo het een en ander gaan rechtzetten, op dezelfde manier als God dat ook doet. De zaken zijn wel scheef gelopen, maar God gaat ze weer recht trek ken (Gen. 50 20). Een „goede" film kan ook veel recht trekken, zoals „Don Camillo" of „I remember Mama", of de al weer vergeten eerste film van Deanne Durbin: „Honderd mannen en een meisje" (hoe heeft de N.C.R.V. destijds toch ooit kunnen zeggen, dat „alleen de titel al bewees, dat het on mogelijk goed kon zijn"?). Juist met wat ironie en vrolijkheid komt er vaak veel meer recht dan met zwaarwichtige ernst. Frank Capra heeft ons dat bewezen met zijn uitgelezen scherts in films als „Mens, durf te leven" of „John Doe". En als we daardoor dan een beetje hebben leren kijken, ko men ook „Himlaspelet" aan de orde en „God heeft de mensen nodig" en zovele andere," Na te hebben opgemerkt dat de vraag of men dit nu „.christelijke" films kan noemen hier feitelijk niet ter zake doet, beklemtoont Ds. Overbosch de eigen verantwoordelijkheid van het individu en komt daarmede ten slotte te spreken over de film keuring, waarover hij onder meer het volgende zegt: „Daarmede kom ik tot mijn slotopmerking, die de veel gesmade Nederlandse filmkeuring be treft. Telkens weer zijn er namelijk mensen, die naar aanleiding van de een of andere film de kreet slaken: „Hoe hebben ze dat in Den Haag kunnen goedkeuren?" Neen, in Den Haag hebben ze niets „goedgekeurd". Want het woord „goed" is zo uiterst moeilijk te hanteren (zie paragraaf 6), dat de Staat zich wel tienmaal moet bedenken, voor hij daaraan begint! En ik hoop in paragraaf 7 te hebben verduidelijkt, dat God ons moge behoe den voor de censuur. Hij zelf is immers een beetje ruimer dan wij mensen, en niet voor niets is er in de 16e eeuw zoveel geofferd terwille van de gewe tensvrijheid, toen onze voorvaderen daar iets van meenden te begrijpen. Om kort te gaan, de Centrale Commissie voor de Filmkeuring in Nederland ressorteert niet onder het Departement van Onderwijs, Kunsten en We tenschappen, zij behoort bij het Departement van Binnenlandse Zaken en wel onder 't hoofd Politie. D.w.z. zij werkt niet positief, maar negatief. Zij keurt niets goed, maar zij laat toe wat „niet in strijd is met de openbare orde en de goede zeden". Als van een bepaalde film te verwachten is, dat ze b.v. staking van de havenarbeiders of van de mijn werkers tegenvolge zal hebben, wordt zulk een film in Nederland verboden. Het begrip „goede zeden" is daarbij natuurlijk wel moeilijker te han teren dan „openbare orde", maar dat is in de Ne derlandse jurisprudentie (rechtsuitleg) zo ingebur gerd, dat daar in de pracktijk ternauwernood enige moeilijkheden door ontstaan. Wat toegelaten kan worden, behoort ook te worden toegelaten. An ders schuiven wij de verantwoordelijkheid, die wij allen hebben (en dat is nu juist de vorm van die vrijheid, waarmede Christus ons vrijgemaakt heeft) van ons af, en laten haar plaatsvervangend dragen door mensen of instanties die deze last bepaald niet dragen kunnen. De Roomse Kerk mag daar misschien anders over denken (en dus ook een z.g. „nakeuring" in het leven roepen, die wèl positief te werk gaat en allerlei films achterhoudt), wij kunnen voor zulk een censuur niet genoeg op onze hoede zijn. Gaan we soms ook de bibliothe ken „zuiveren" van Shakespeare en Goethe en Rilke en Marsman? Moeten Rubens en Sluyters en Willink uit onze musea worden verwijderd? Of Beethoven en Debussy uit de concertzalen ge weerd? Zouden we daarmee niet snijden in het le vende vlees der menselijkheid? God laat het on kruid ook nog wat opwassen met de tarwe: pas als de vruchten zich gezet hebben valt er werkelijk scheiding te maken, maar die scheiding loopt dan anders dan wij zouden hebben vermoed." 1) De spatiëringen zijn van de schrijver; Red.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 20