39 tien leveren, aanmerkelijk lager was dan die van eiseres; dat de kwestie van het tweede keus-materiaal bij de vorige be handelingen van deze zaak reeds zeer uitvoerig is besproken en thans onder handhaving van het vroeger ingenomen stand punt buiten beschouwing kan blijven; dat uit alles is gebleken, dat Eagle-Lion erop uit was haar journaalorder te gunnen aan de laagste inschrijver, hetgeen gedaagde is geweest, ook indien zij zich aan de hierboven genoemde leveringsprijzen zou hebben gehouden; dat gedaagde derhalve tot de con clusie komt, dat ieder causaal verband tussen de leverantie van gedaagde en de door eiseres geëiste schadevergoeding ontbreekt; dat er ten aanzien van de geëiste schadevergoe ding op moet worden gewezen, dat in de eerste uitspraak, welke te dezer zake door de Commissie van Geschillen is gedaan, een bedrag van 5000,voor toewijzing in aan merking kwam; dat deze beslissing van de Commissie van Geschillen weliswaar in hoger beroep is vernietigd, echter op gronden, die geheel los staan van de in eerste instantie ge constateerde feiten; dat gedaagde van oordeel is gebleven, dat zelfs een schadevergoeding van 5000,te hoog is, doch het in ieder geval uitgesloten acht, dat een nog hogere schadevergoeding, wordt toegewezen; dat bij de uitvoerige behandeling in eerste instantie uitdrukkelijk is vastgesteld, dat ten hoogste sprake kon zijn van een schadevergoeding over een periode van 6 a 8 weken, zijnde de tijd waarin eiseres in de onmogelijkheid heeft verkeerd Eagle-Lion als cliënt terug te winnen; dat bovendien op een ieder die schadever goeding eist voou een fout, welke door een ander is begaan, de plicht rust om de schade zoveel mogelijk te beperken; dat naar de mening van gedaagde deze plicht door eiseres niet voldoende is waargenomen; dat zij immers reeds; in No vember 1950 wist, dat zij de journaalorder van Eagle-Lion zou kwijtraken, doch niettemin heeft verzuimd deze kwestie voor het eind van het contractjaar te regelen; dat de kwestie immers pas in Januari 1951 aan de vergadering van filmfabri kanten ter beoordeliig werd voorgelegd en toen binnen enkele weken was geregeld; dat indien eiseres deze maatregelen eerder had genomen, zeer waarschijnlijk geen schade zou zijn geleden; dat gedaagde het gezien al deze overwegingen niet noodzakelijk acht nader op de schaderekening van eiseres in te gaan; dat indien de Commissie hierover anders mocht oor delen, gedaagde een deskundig onderzoek noodzakelijk zou achten; dat gedaagde derhalve concludeert tot afwijzing van eiseresses vordering; dat Mr. D. Schuur namens eiseres in hoofdzaak heeft ver klaard, dat hij in het betoog van de wederpartij niets nieuws heeft beluisterd, behoudens dat thans de kwestie van het causaal verband in het geding is gebracht; dat eiseres op dit punt uiteraard een geheel andere mening is toegedaan en meent te kunnen volstaan met slechts te verwijzen naar de correspondentie, welke tussen eiseres en Eagle-Lion is ge voerd; dat daaruit immers duidelijk blijkt, dat Eagle-Lion zich uitsluitend wegens het prijsverschil genoodzaakt zag haar iournaal-order bij gedaagde onder te brengen en dat alleen hieruit al op overtuigende wijze het causaal verband tussen de handelwijze van gedaagde en de door eiseres geleden schade blijkt; dat weliswaar door de Commissie van Geschil len bij de vorige behandeling van deze zaak is uitgesproken, dat gedaagde schadeplichtig werd geacht voor een bedrag van 5000,doch dat het hoofdargument waarop deze beslissing rust, t.w. dat eiseres door het vervallen van de journaalorder van Eagle-Lion personeel en machinerieën zou vrij krijgen, niet als juist kan worden erkend; dat eiseres in haar gespecialiseerd bedrijf geen deskundig personeel kan afstoten of machines voor ander werk kan gebruiken wan neer een bepaalde order uitvalt: dat integendeel in dat geval juist schade ontstaat doordat het personeel en de machines niet langer voldoende bezet zijn; dat eiseres het evenmin eens is met gedaagdes bewering, dat zij niet voldoende zou hebben qedaan om de schade te beperken; dat eiseres niets liever zou hebben gedaan dan de geleden schade te beperken, doch daar voor, helaas, geen mogelijkheden had; dat het voor eiseres evenmin mogelijk is geweest de zaak tijdig, dat wil zeggen 'Jóór 1 Januari 1951 met Eagle-Lion te regelen en daardoor dit geschil te voorkomen; dat wel degelijk is getracht een regeling te treffen, maar dat zulks door de abnormaal lage prijs welke door gedaagde werd aangeboden, niet is gelukt; dat mede door de onderhandelingen met Eagle-Lion de aan gelegenheid pas in Januari 1951 bij de vergadering der film fabrikanten aanhangig kon worden gemaakt; dat het door eiseres wordt betreurd, dat gedaagde eerst thans ter tafel komt met een verbeterde calculatie, samengesteld volgens door de deskundige, Mr. Peters, aangegeven werkwijze; dat zij zich niet staat acht a 1'improviste over de détails van deze nieuwe calculatie te spreken, doch het volstrekt oneens is met de daaraan door gedaagde ontleende verdediging; dat eiseres nu gedaagde het niet nodig heeft geoordeeld in te gaan op het door eiseresses accountant samengestelde schade rapport, evenmin aanleiding ziet de inhoud van dit rapport nog nader te verklaren; dat zij echter desgewenst gaarne bereid is alle gewenste boeken en verificatoire bescheiden aan de Commissie ter inzage te verstrekken; dat eiseres der halve haar vordering onverminderd handhaaft; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, alle geschillen tussen leden onderling met uit sluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrageregle ment: dat dus de Commssie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat de Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) op 23 April 1951 uitspraak heeft gedaan in een geschil, dat eiseres op 10 Maart 1951 contra gedaagde had aanhangig gemaakt en dat de Commissie daarbij ter zake van de onderhavige vordering heeft beslist, dat gedaagde aan eiseres een schade vergoeding van f 5000,-- had te betalen; dat echter de Raad van Beroep (Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond in haar vonnis van 26 Novem ber 1951 het vonnis der Commissie van Geschillen heeft ver nietigd en partij Profilti niet-ontvankelijk in haar vordering heeft verklaard, daarbij overwegende: ,,dat de schadevordering van partij Profilti niet los is te zien van de vaststelling d.d. 8 Februari en 13 Maart 1951 door zes ondertekenaren van de Onderlinge Over eenkomst tussen zeven filmfabrikanten van een overtre ding van de overeenkomst door partij Haghefilm, aange zien de vordering van partij Profilti op deze overtreding berust; dat deze beslissing door partij Haghe Film wordt be twist, tengevolge waarvan de vorenbedoelde zes onderte kenaren van de overeenkomst zich genoodzaakt hebben gezien zich tot de Bondsarbitrage te wenden; dat echter de door hen ingestelde vorderingen, waarbij onder meer werd geëist een bevestiging van de voren genoemde vaststelling, in hoogste instantie niet ontvanke lijk zijn verklaard, waardoor, wat er ook zij van de recht matigheid van de beslissing van de zes ondertekenaren, nu omtrent de basis van de vordering van partij Profilti niets is komen vast te staan, deze vordering evenmin ontvankelijk kan zijn, aangezien de Raad thans niet kan beoordelen, of partij Haghe Film inderdaad door het slui ten van haar contract met de N.V. Eagle-Lion onrecht matig ten opzichte van partij Profilti heeft gehandeld"; dat de vordering, welke eiseres op 10 Januari 1953 contra gedaagde heeft ingesteld, niet gebaseerd is op de uitspraak van de vergadering van filmfabrikanten, doch uitsluitend op een handeling in strijd met de fabrikantenovereenkomst, oor spronkelijk aangegaan tot en met 31 December 1948, gewij zigd d.d. 9 November 1951 en verlengd tot 1 Januari 1952;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 37