ER zijn tekenen, die er op wijzen, dat de gemeenten in de Ministeriële verklaring betreffende het standpunt van de Rege ring ten opzichte van de heffing van de vermakelijkheidsbelasting op filmvoorstel lingen een aanwijzing zien om haar fiscale koers te veranderen. Zo blijkt bijvoorbeeld Haarlem een verlaging van de vermakelijkheidsbelasting op filmvoorstel lingen, welke in die gemeente sedert 1948 35% be draagt, te overwegen. Ook Hilversum is van oordeel dat het tijd wordt de heffing te herzien. Volgens in de pers versche nen verslagen, heeft de Wethouder van Finan- ciën van die gemeente, de heer Vorstman, tijdens de in de laatste week van April gehouden finan ciële debatten in de Raad te kennen gegeven, dac Burgemeester en Wethouders het niet billijk ach ten, dat voor filmvoorstellingen méér vermakelijk heidsbelasting wordt geheven dan voor andere vermakelijkheden. De Wethouder deelde verder mede, dat het College spoedig met een voorstel tot verlaging van de vermakelijkheidsbelasting voor de biosopen zal komen, nu de Regering de gemeen ten daartoe de vrijheid laat. Reeds in Februari van het vorige jaar had de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Am sterdam zich met een schrijven tot Burgemeester en Wethouders van Amsterdam gewend, waarin zij als haar oordeel uitsprak, dat het filmbedrijf zich terecht bezwaard acht door de discriminatie in de heffing der vermakelijkheidsbelasting, door welke het, wat de regeling van deze belasting aangaat, in een bezwarende uitzonderingspositie wordt ge plaatst. De Kamer wees op de betekenis van het hoofdstedelijke bioscoopbedrijf als ontspannings factor voor de stadsbewoners en het toeristenver- keer en toonde in verband hiermede de noodzaak aan van een voortdurende aanpassing van dit be drijf aan nieuwe ontwikkelingen van techniek en inrichting. De Kamer van Koophandel besloot haar brief met de hoop uit te spreken dat Amsterdam èn uit een oogpunt van rechtvaardige verdeling van de belastingdruk èn met het oog op gewichtige alge mene belangen van de stad de vermakelijkheids belasting voor bioscopen zou brengen op het voor andere vermakelijkheden geldende percentage. Op 8 April j.1. heeft de Kamer van Koophandel en Fabrieken zich wederom tot het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam ge wend met het volgende schrijven: ,,Bij onze brief van 12 Februari 1953 veroor loofden wij ons erop aan te dringen, dat Amster dam het voorbeeld van vele andere gemeenten zou volgen door, èn met het oog op een rechtvaardige verdeling van belastingdruk, èn uit een oogpunt van gewichtige algemene belangen van onze stad, de vermakelijkheidsbelasting voor de bioscopen te brengen op het voor andere vermakelijkheden geldende percentage. Wij konden in die brief erop wijzen, dat de in 1947-'48 door de centrale overheid uitgeoefende drang tot heffing van 45/35% vermakelijkheidsbe lasting op bioscopen was verdwenen. Gezien onze voormelde brief behoeft het wel geen betoog, dat onze Kamer met bijzondere be langstelling kennis nam van het standpunt van de regering te dezer zake, zoals dat in de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer met betrek king tot de begroting voor het Departement van Binnenlandse Zaken voor het dienstjaar 1954 wordt omschreven. Hieruit blijkt immers ondubbelzinnig, dat naar de mening van de regering de overwegingen, wel ke in 1947-'48 hebben geleid tot het destijds ge maakte onderscheid in de belasting op bioscoop voorstellingen en op andere publieke vermakelijk heden, thans niet meer gelden. De regering voegde daaraan toe, dat het in haar voornemen lag de ge meenten hiervan mededeling te doen en de goed keuring der verordeningen tot wijziging der ver makelijkheidsbelasting, welke tot dusverre was aangehouden, te bevorderen, indien daartegen overigens geen bezwaren bestonden. Zij het ook, dat de regering niet voornemens is aan de gemeen te een aanbeveling te doen omtrent de wenselijke of economische toelaatbare hoogte van de tarieven. In de kring van Uw Bestuur is intussen deze zaak reeds aan de orde gekomen door de vragen, welke het raadslid Mr. J. de Wilde op 17 Fe bruari 1954 tot Uw College heeft gericht. Uit de beantwoording daarvan onder dagteke ning van 3 Maart 1954 (Gemeenteblad 1954, Af deling I, no, 186) blijkt, dat Uw College bereid is op zo kort mogelijke termijn nogmaals een onder zoek in te stellen en te overwegen, of en tot welk Verandering h van koers

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 4