IfZaad voor de Kunst Uiteraard is van de uitslag van het eerste ge deelte van het examen nog niets bekend en de definitieve uitslag kan pas worden bepaald na afloop van het mondeling examen, dat zoals be kend wordt afgenomen op 31 Augustus, 1 en 2 September a.s. Op dezelfde data wordt het examen ter verkrij ging van het practijkcertificaat gehouden, waar voor zich tot dusverre 33 candidaten hebben aan* gemeld. Nieuwe schriftelijke cursus Van de Stichting „Instituut voor Opleiding van Technisch Bioscooppersoneel" vernemen wij, dat de eerstvolgende schriftelijke operateurscursus, welke opleidt voor het examen ter verkrijging van het operateursdiploma respectievelijk practijkcer tificaat bij voldoende belangstelling medio September a.s, zal beginnen. Mochten er leden van Uw cabinepersoneel zijn, die aan deze cursus wensen deel te nemen, dan is het zaak, dat zij zich tijdig tot genoemde Stiching wenden ter verkrijging van aanmeldingsformulie ren en de nodige verdere bijzonderheden. ZONDER hoofdelijke stemming heeft de Tweede Kamer in haar vergadering van Vrijdag 2 Juli j.1., overeenkomstig het advies van de vaste Commissie voor On derwijs, Kunsten en Wetenschappen, het wetsontwerp Instelling van een Raad voor de Kunst aanvaard. Deze Raad zal te zijner tijd de Voorlopige Raad voor de Kunst ver vangen, welke zoals zijn naam reeds aanduidt slechts een tijdelijk karakter heeft, aangezien de Overheid met zulk een Raad eerst gedurende zekere tijd ervaring wenste op te doen, alvorens over te gaan tot het instellen van een definitief instituut. In zijn Memorie van Toelichting op dit wetsontwerp heeft de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Mr. J. M. L. Th. Cals, er op gewezen, dat de ervaringen, met de bij Koninklijk besluit van 28 Mei 1947 in het leven geroepen Voorlopige, Raad voor de Kunst waarin ook vertegenwoordigers uit het filmwezen zitting hebben opgedaan, naar zijn inzicht de mening hebben verstrekt, dat een college van advies en bijstand op het terrein van de kunst bezwaarlijk kan worden gemist. Indien immers de Overheid een zuivere verhouding tot het kunst leven wil bewaren, indien zij de belangen van de kunst op de juiste en meest doelmatige wijze wil behartigen en indien zij zodanige omstandigheden wil scheppen, dat de bevolking zo veel en zo goed mogelijk deel kan hebben aan de kunst, dan dient zij geregeld te kunnen beschikken over de advie zen van deskundigen op het betrokken gebied. Uit de opgedane ervaringen is tevens gebleken, dat aan een vast college de voorkeur moet worden gegeven boven telkens wisselende deskundigen. Op het zo rijk gevarieerde terrein van de kunsten is het immers noodzakelijk, de zaken zoveel mo gelijk in haar onderling verband te bezien en bij het behandelen ener aangelegenheid op een be paald gebied van de kunst ook de mogelijke con sequenties voor de overige gebieden van de kunst te overwegen. Het voorgaande spreekt des te duidelijker, om dat de bemoeiing van de Rijksoverheid met de kunst door de drang der omstandigheden na de Bevrijding gestadig is toegenomen, waardoor ook de problemen, die met die bemoeiing samenhan gen, groter zijn geworden. Er worde in dit verband voorts op gewezen, dat ook op andere terreinen van Overheidsbemoeiing de belanghebbenden in toenemende mate worden ingeschakeld bij de voorbereiding van op hun ter rein te treffen maatregelen. De samenstelling en de werkwijze van dit colle ge, dat de Minister voorstelt Raad voor de Kunst te noemen, zullen in enkele opzichten moeten af wijken van die van de Voorlopige Raad. Wil de nieuw te stichten Raad aan de verwach tingen kunnen voldoen, dan zal het nodig zijn, dat ook de kunstenaarswereld daarin vertrouwen stelt. Mede om dit te bereiken, stelt de Minister voor, dat de meerderheid van de Raad zal bestaan uit leden, die in hun hoedanigheid van kunstenaar worden benoemd. Van deze kunstenaars-leden zal wederom de meerderheid worden benoemd op aanbeveling van representatieve kunstenaarsorga nisaties. Aangezien verreweg het grootste deel van de kunstenaars in organisaties is verenigd, mag verwacht worden, dat de kunstenaars daar door gereder aanleiding vinden, vertrouwen te stellen in de Raad. Naast de leden van de Raad, die in hun hoeda nigheid van kunstenaar worden benoemd, zal evenals dit bij de Voorlopige Raad het geval was een aantal niet-kunstenaars zitting hebben in de Raad. Hiervoor zullen personen worden aange zocht, die grote belangstelling voor het kunstleven tonen en deze belangstelling tot uitdrukking bren gen, b.v. door het (bestuurs)lidmaatschap van verenigingen, welke zich de steun aan of de be vordering of verspreiding van kunst ten doel stel- 28

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 27