30
van de werkelijkheid, dat steeds verbeeldend wordt
genomen, dat wil zeggen verwerkt door de
referentieschema's van de toeschouwers.
Wie denkt dan niet opnieuw aan de inleiding
van Faust waar Goethe de theaterdirecteur, die
zich met de dichter beraadt over het op te voeren
stuk, als mensenkenner sprekende over de reactie
van de theaterbezoekers, de woorden in de mond
legt:
,,Ein Jeder sucht sich endlich selbst was aus.
Wer Vieles bringt, wird Manchem etwas bringen".
Resumerend is de film inderdaad spiegel van
het leven, dat wil zeggen een werkelijkheid, die
door de mens wordt geselecteerd en gemoduleerd.
Het is begrijpelijk dat de film daarom een belang
rijk bronnenmateriaal kan zijn voor sociologen en
sociale psychologen (Mead, Métraux, Wolfen-
stein, Kracauer). Kracauer schreef indertijd in de
..Revue Internationale de Filmologie: „Les films
s'adressent a la multitude anonyme et eest elle
qu'ils attirent".
Schuilt deze aantrekkingskracht niet juist in de
spiegel, Waar het mensenleven zo wordt weer
kaatst, dat wij als stille medespelers ons voelen
opgenomen in een handelen, dat op een of andere
wijze ook ons aangaat, daar het mensen betreft?
En doet soms juist niet de levenscaricatuur ons
het geschonden zijn meer onmiddellijk beseffen dan
het verheven levensdrama?
Want, vergeten wij niet, zo besloot Dr. 't Hart,
wij zijn maar kleine medespelers.
Uit de vele vragen, welke de inleider werden
gesteld en de levendige discussie welke daaruit
volgde, bleek, welk een belangstelling dit referaat
bij de deelnemers had gewekt.
De filmsituatie in Nederland
De laatste dag van de studieweek werd ingeleid
door de heer Jl G. J. Bosman, directeur van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, die in het Gebouw
van Kunsten en Wetenschappen een voordracht
hield over het onderwerp: „De filmsituatie
in Nederlan d".
Dit referaat werd onder meer bijgewoond, door
de Voorzitter en de Secretaris van de Nederland
sche Bioscoop-Bond, de heren M. P. M. Vermin
en Joh. Miedema, de Voorzitter van de Afdeling
,,Het Centrum" van de Bond, de heer A. F. Wolf f,
de Voorzitter van de Centrale Commissie voor de
Filmkeuring, Mr. D. Bijdendijk, de oud-Voorzitter
dezer Commissie, de heer D. van Staveren, de
Directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst, Dr. G.
J. Lammers, alsmede enige functionarissen van het
Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen.
In een ietwat ironisch getinte, welgedocumen-
teerde historische inleiding, schetste de heer Bos
man de wordingsgeschiedenis van de film. Begin
nende bij de uitvinding van de gebroeders Lumière
schilderde hij de tragische lotgevallen van deze
vinding in de Verenigde Staten, waar het eerste
conflict in de wereld van de film ontstond, een
conflict dat niet de film zelf, maar het gereedschap
en zijn bezitters gold. De strijd om de apparatuur
werd de strijd om de markt en de macht, nationaal
aanvankelijk, maar al zeer snel internationaal.
Spreker wilde daarbij niet in een beoordeling tre
den in hoeverre de materiële ontwikkeling het ont
staan van de film heeft belemmerd of door de wet
van actie en reactie heeft vervroegd, maar zich
beperken tot het constateren van feiten. Het is
welhaast ongelooflijk dat men de filmmiddelen op
het tijdstip van de komst van de geluidsfilm, na
een bestaan van amper dertig jaar, zodanig was
begonnen te hanteren, dat de afstand tussen het
objectief en zijn object overbrugd en verdwenen
was men denke aan de close-up van Griffith
en licht en beweging rhythmisch waren geworden.
De cinematografische en sociale belijdenis van
Dziga Vertov, die zo snel haar discipelen en haar
belevenis had gevonden aanvankelijk o n-
d a n k s het industriële apparaat, en daardoor in
de élite werd door opneming in het industriële
proces gemeengoed van een steeds groter deel der
massa.
De spanningen, welke uiteraard wel moesten
ontstaan tussen het wezen en de betekenis van de
film enerzijds en de materiële voorwaarden waar
onder zij tot stand komen anderzijds, werden reeds
op dat tijdstip, namelijk dat van de komst van de
geluidsfilm, door René Clair in een bitter gestemd
referaat over de industriële handel en ontwikke
ling onderkend en leidden hem tot de conclusie, dat
handel en industrie tot eencompromiszou-
den moeten komen met de scheppen
de geest zonder welke de film haar
ziel zou verliezen en te gronde
gaan. Het was in dezelfde periode, dat Marcel
Pagnol, de maker van „Manon des sources", met
betrekking tot deze tussen de nieuwe technische
ontwikkeling en de film optredende spanningen in
,,Le Journal" schreef:
Daarom moet de kunst in de eerste plaats
om haar meesterwerken te verwezenlijken en
vervolgens om ze te verbreiden, door de handel
gevoed worden: er moeten mensen zijn, die boe
ken, schilderijen, standbeelden, plaatsen in
schouwburg en bioscoop kopen. De welvaart
van deze handel is onontbeerlijk voor de uit
straling, de kracht en de glans van welke tak
van kunst ook."
Hier is ook het woord van Menno ter Braak be
waarheid, dat de geschiedenis van de film de ge
schiedenis van de techniek is. Zodra men het
nieuwe gereedschap ter beschikking had en het
wist te hanteren, is men in de vervaardiging we
derom het wezen van de film terug gaan vinden.
De film heeft zich vernieuwd en het valt niet te