SLECHTE ZITPLAATSEN (Z in fig. 3). Hier zullen zich echter in de practijk zeker afwijkingen voordoen; het is dan zeer ge wenst ervoor te zorgen, dat deze afwijking tussen de punten S en Z niet meer bedraagt dan 5% van de afstand van de achterste zitplaatsen tot het projectiedoek. Door verbreding of versmalling van het beeld kan men in bestaande gevallen beide punten naar elkaar toe brengen ter verbetering van het zicht. Uit het vorenstaande zal zijn gebleken, dat het zitplaatsencentrum en de gezichtshoek de belang rijkste factoren zijn om de meest geschikte breedte van het doek in de zaak vast te stellen. De zaal breedte is normaliter van minder gewicht omdat deze mede het zitplaatsenaantal bepaalt en dus als het ware is verwerkt in het zitplaatsencenturm. Met behulp van figuur 4 kan op basis van de hieronder vermelde gegevens een berekening wor den gemaakt ter verkrijging van het juiste beeld formaat. In figuur 4 vertegenwoordigt iedere ruimte tussen de twee staande lijnen 5 van de maxima le gezichtsafstand (afstand tot de laatste rij stoe len). Voor iedere beeldbreedte wordt de gezichts hoek, waarbinnen het gehele beeld goed zichtbaar is zonder dat men voortdurend het hoofd heen en weer behoeft te bewegen, kleiner naarmate de kijker zich verder van het doek bevindt. Hieruit volgt, dat de beeldbreedte groter kan zijn naar mate het zitplaatsencentrum zich verder naar de achterzijde van de zaal bevindt. In het gegeven voorbeeld is een van de moge lijke zitplaatsencentra gelegen op 55 van de maximale gezichtsafstand van het doek. Voor deze plaats is een gezichtshoek van 30° aan te bevelen. Alle gezichtshoeken, die overigens in figuur 4 zijn aangegeven werden zodanig gekozen, dat zich op de meer naar voren of achter gelegen plaatsen zo min mogelijk hinderlijke verschijnselen zullen voordoen. Een afstand van 55 80 van de maximale gezichtsafstand is hier als plaats voor de mogelijke zitplaatsencentra genomen, om dat men deze situatie in de meeste bestaande bio scopen aantreft. Ter vereenvoudiging zij medege deeld dat op een afstand van het doek gelijk aan twee maal de beeldbreedte de gezichtshoek steeds ca. 30° bedraagt. Wanneer het zitplaatsen centrum zich in be paalde gevallen bevindt beneden 55% van de maximale gezichtsafstand of boven 80 kan de gezichtshoek worden aangepast door voor iedere 5 verlaging of verhoging de gezichtshoek met 1 te verlagen of te verhogen. Teneinde een berekening te kunnen maken heeft men aan de hand van talrijke gevallen uit de practijk een bepaalde factor vastgesteld, welke varieert naar gelang van de gezichtshoek. Deze factoren zijn: voor een gezichtshoek van 25° 26° 27° 28° 29° 30° 0,22169 0,23087 0,24008 0,24933 0,25862 0,26795 Vermenigvuldigt men de factox met de afstand van het doek tot het midden van het zitplaatsen centrum, dan krijgt men de helft van de juiste J) O m H m o o m fig. 3 Plattegrond van een zaal waarop net zitplaatsencentrum (Z) ver naar achte ren is gelegen. Hel jerdient aanbeveling de punten S (ge zichtshoek 25°) en Z, te laten samen vallen, zodat in deze zaal het doek iets breder moet worden. 12

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 12