of vennootschappen en dat van individuele per
sonen en waarin uitdrukkelijk is bepaald, dat in
het eerste geval de maat- of vennootschap en in
het tweede geval de individuele persoon lid is.
Gedaagde acht eisers dan niet-ontvankelijk in hun
vordering tot nietigverklaring van het dan niet
bestaande besluit, waarbij eisers die volgens
gedaagde geen individueel lid van gedaagde wa
ren van hun lidmaatschap vervallen zijn ver
klaard.
Dit beroep op niet-ontvankelijheid der vorde
ring moet worden verworpen. Afgezien van het
feit, dat dit verweer bij gegrondbevinding niet tot
niet-ontvankelijkheid maar tot ontzegging zou
moeten leiden, is het niet gegrond. Eisers treden
in dit geding op als tezamen vormende de vennoot
schap onder de firma J. en F. Willems, terwijl er
blijkens het overgelegde uittreksel uit het Han
delsregister van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Utrecht geen andere vennoten
zijn. De kennelijke strekking van de vordering van
eisers is dan, dat nietig worde verklaard het be
sluit, waarbij de door hen gevormde vennootschap,
voor welke zij optreden, van het lidmaatschap van
gedaagde vervallen werd verklaard. Overigens
betekent het door voormeld artikel 6 der statuten
van gedaagde gemaakte onderscheid tussen het
lidmaatschap van maat- of vennootschappen en
individuen slechts, dat bij lidmaatschap van een
maat- of vennootschap niet iedere vennoot de lid-
maatschapsrechten als aan hem persoonlijk
toekomend mag uitoefenen en dat deze slechts aan
de vennootschap als zodanig toekomen, maar
geenszins, dat bij een vennootschap onder firma
niet lid zijn de gezamenlijke de vennootschap
vormende, vennoten. Eisers stellen mitsdien te
recht, dat zij als tezamen handelende onder de
firma J. en F. Willems van het lidmaatschap van
gedaagde vervallen zijn verklaard.
Wat de rechtmatigheid van deze vervallenver-
klaring betreft, overweegt de Rechtbank als volgt:
Krachtens artikel 8 van gedaagdes statuten
houdt het lidmaatschap van gedaagde onder meer
op door vervallenverklaring van het lidmaatschap
bij besluit ener algemene ledenvergadering op
voorstel van het Hoofdbestuur. Vervolgens noemt
artikel 8 vier gevallen, waarin deze vervallenver
klaring ondermeer kan geschieden.
Blijkens de term onder meer" is de opsomming
van de gevallen in artikel 8 slechts enuntiatief en
niet limitatief. De Statuten bedoelen derhalve de
mogelijkheid tot vervallenverklaring van het lid
maatschap open te houden ook in andere gevallen
dan de in artikel 8 genoemde. Het is duidelijk, dat
in die gevallen tot de vervallen verkaring objectief
goede gronden aanwezig moeten zijn waarvan
de ernst is af te meten naar de opgesomde geval
len en dat de beslissing te goeder trouw moet
worden genomen.
De Rechtbank nu is van oordeel, dat de grond
tot vervallenverklaring in casu niet valt onder een
der in artikel 8 genoemde gronden en dat mitsdien
artikel 15 uitsluitend geschreven voor het geval
van artikel 8 lid 2 onder 4 niet van toepassing is.
Als onweersproken staat vast, dat alle leden van
gedaagde, die lid waren geweest van de N.S.B, op
grond daarvan van hun lidmaatschap van gedaag
de vervallen zijn verklaard in voormelde vergade
ring op grond van hun lidmaatschap der N.S.B.
Dit is een meeromvattende en anders geaarde
grond dan die, omschreven in artikel 15 der statu
ten. Artikel 15 ziet op de algemene belangen en de
waardigheid van de bedrijfstak of de goede naam
van gedaagde; vervallenverklaring op grond van
het lidmaatschap der N.S.B, daarentegen ziet op
de overweging, dat Nederlanders niet konden
worden gedwongen in een blijvend verband als
een vereniging samen te werken met leden van een
landsverraderlijke organisatie, óók afgezien van
de algemene belangen of de waardigheid van de
bedrijfstak als zodanig of van de goede naam dier
vereniging. Artikel 15 ziet op het belang van
bedrijfstak of vereniging de gebezigde grond op
de, in ieder geval toenmalige, grondslag der Ne
derlandse samenleving en anderzijds de belangen
van de individuele leden. Dit was een zeer uitzon
derlijke situatie, die werd gedekt door de term
onder meer" in artikel 8.
Deze, van artikel 15 afwijkende, grond is door
gedaagde ook zeer duidelijk gesteld bij conclusie
van antwoord, waar deze zegt, dat het betrof
royement van leden, ,,die zich door hun gedrag
tijdens de oorlog buiten de samenleving hebben
geplaatst en voor wie in de Nederlandsche
Bioscoop-Bond voortaan geen plaats meer zal
zijn." Uit een, niet voor afschrift getekende,
schriftuur, welke volgens het hoofd een afschrift
zou zijn van de notulen der vergadering van 12
November 1945 en zulks volgens bij pleidooi door
de procureur van gedaagde afgelegde en door
eisers niet betwiste verklaring ook inderdaad is,
blijkt, dat deze in de conclusie van antwoord op
genomen formulering ook ter vergadering heeft
gediend als grond voor de vervallenverklaring.
Het feit, dat in de mededeling van de vervallen
verklaring aan de door eisers gevormde vennoot
schap de formulering van artikel 1'5 is gevolgd,
doet niet af aan de grond, waarop de vervallen
verklaring in werkelijkheid is uitgesproken.
Slechts in de gevallen van artikel 15 is het ho
ren, althans behoorlijk oproepen van het betrok
ken lid door het Hoofdbestuur voorgeschreven.
Dit is ook begrijpelijk daar mogelijk dit lid kan
aantonen, dat zij slechts door qualificaties aange-
35