UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN
De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (DERDE KA
MER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft de vol
gende arbitrale vonnissen gewezen:
In zake:
N.V. CITY-FILM, gevestigd te 's-Gravenhage en kan-
toorhoudende aldaar aan de Nieuwstraat 24, eiseres, contra
M. F. JAGERS, exploitant van de Bioscoop Het Zonne
huis te Amsterdam en wonende aldaar aan de Paulus Potter
straat 40 bv., gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het
Arbitragereglement van die Bond benoemd en aangewezen
als arbitragecollege voor de beslechting onder meer van ge
schillen tussen leden van de Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE
dat eiseres bij request dd. 7 Juli 1954 een geschil contra
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een
afschrift aan dit vonnis is gehecht, hetwelk beschouwd wordt
als hier te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar
zitting, gehouden op Woensdag 15 September 1954 in een
der zalen van het Parkhotel te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn de heer A. J. A. Huyser, ge
machtigde van eiseres en gedaagde persoonlijk;
dat gedaagde in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat hij, hoe
wel erkennende het door eiseres gevorderd bedrag verschul
digd te zijn, niet tot betaling is overgegaan, omdat hij nog
van eiseres te vorderen heeft een bedrag wegens door hem
gedeclareerde kosten uit de tijd, dat hij bij eiseres in dienst
was;
dat de heer Huyser namens eiseres in hoofdzaak verklaard
heeft, dat de tegenvordering van gedaagde niets met het
onderhavig geschil te maken heeft;
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten
en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Ne
derlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van
de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter
zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld
in dat arbitragereglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn
voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder
landsche Bioscoop-Bond;
dat gedaagde de gegrondheid van eiseresses vordering heeft
erkend en dat deze vordering derhalve moet worden toege
wezen;
dat de Commissie van gedaagdes tegenvordering geen ken
nis kan nemen, omdat de behandeling van geschillen tussen
werknemers en werkgevers in het bioscoopbedrijf niet tot
haar competentie behoort en ook overigens de tegenvordering
met het onderhavig geschil niets uitstaande heeft;
dat gedaagde bovendien moet worden veroordeeld in de
geschilkosten, welke de Commissie op 50,heeft bepaald;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs
van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van
alsmede in de geschilkosten bedragende 50,-(vijftig gul
den).
Aldus gewezen te Amsterdam op 11 October 1954.
In zake:
P. VERMEER Jr., eigenaar van het filmverhuurkantoor
Fan Film te Amsterdam en wonende aldaar aan de Ie Jan
van der Heydenstraat 121c, eiser, contra
A. G. VAN TOL, vroegere exploitant van de bioscoop
Metropole Palace te 's-Gravenhage en kantoorhoudende
aldaar aan de Utrechtsestraat 25, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het
Arbitragereglement van die Bond benoemd en aangewezen
als arbitragecollege voor de beslechting onder andere van
geschillen, waaromtrent door het daarbij betrokken lid van
de Bond met de andere partij is overeengekomen, dat zij ter
beslechting zullen worden onderworpen aan de arbitrage van
de Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiser bij request dd. 25 Januari 1954 een geschil contra
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een
afschrift aan dit vonnis is gehecht, dat beschouwd wordt als
hier te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen enige malen tot verschillende
zittingen heeft opgeroepen, waarbij op verzoek van gedaagde
uitstel is verleend;
dat ten slotte de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen
tot haar zitting, gehouden op Woensdag 15 September 1954
in een der zalen van het Parkhotel te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn eiser persoonlijk en Mr. A.
Mout, gemachtigde van gedaagde;
dat Mr. Mout namens gedaagde in hoofdzaak verklaard
heeft, dat het de vraag is of de Commissie van Geschillen
bevoegd is van het geschil kennis te nemen, omdat gedaagde
geen lid van de Bond meer is, weshalve gedaagde zich ter
zake alle rechten voorbehoudt; dat gedaagde uitsluitend op
grond van het feit, dat hij de beide uitspraken van de Raad
van Beroep van 30 Maart 1951, waarbij hij veroordeeld is
om aan eiser te betalen respectievelijk en
niet gegrond achtte, bij de burgerlijke rechter vernietiging
van deze vorderingen heeft gevraagd en dat het feit, dat
ook de Hoge Raad ten slotte de vernietiging heeft geweigerd
niet wegneemt, dat gedaagde geheel te goeder trouw deze
procedures heeft gevoerd; dat met de betaling van de aan
eiser verschuldigde bedragen de gehele zaak juridisch is af
gedaan en dat het niet aangaat, dat eiser nu nog aankomt
met een vordering voor rentevergoeding; dat eiser als hij
aanspraak op rentevergoeding had willen maken, destijds
onmiddellijk bij het instellen van zijn eerste vorderingen
daartoe had moeten overgaan;
dat eiser hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat ge
daagde uitsluitend om de betaling van het verschuldigde
bedrag te rekken vernietigingsprocedures is begonnen, welke
hij in alle instanties tot bij de Hoge Raad toe heeft verloren;
dat gedaagde indertijd ook onder getuigen heeft verklaard,
dat eiser op zijn geld zou moeten wachten; dat gedaagde
bovendien aan eiser verschillende briefkaarten en ansicht
kaarten heeft gezonden met spottende opmerkingen die op
hetzelfde duiden; dat het niet aangaat, dat gedaagde gedu
rende zo lange tijd het aan eiser verschuldigd bedrag onder
zich heeft gehouden en daarvan de vruchten heeft kunnen
plukken in de vorm van rentevergoeding of anderszins, ter
wijl deze vruchten aan eiser behoren toe te komen; dat eiser
niet heeft kunnen bevroeden dat de betaling van zijn vor
deringen zo lang zou uitblijven, aangezien de Bondsarbitrage
snel werkt en de uitspraken ook in de regel op korte termijn
kunnen worden geëffectueerd, weshalve eiser destijds geen
rente heeft gevorderd; dat er echter geen enkele plausibele
reden bestaat waarom eiser niet alsnog, nu de betaling van
het verschuldigde bedrag zo lang is uitgebleven, rente zou
kunnen vorderen;
OVERWEGENDE:
dat eiser lid is van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat
38