In aanmerking nemende, dat het Hoofdbestuur in de loop van het najaar van 1955 met de ver schillende afdelingscolleges besprekingen zal ope nen over het onderwerp van de liberalisering der filmhuurcondities, zulks ter uitvoering van de con siderans van het besluit volgens punt 3 van de agenda; Geeft als zijn mening te kennen, dat de formu lering van het begrip netto-recette bezwaarlijk los is te maken zoals uit de discussies is gebleken van het gehele stelsel der leveringscondities en dat een incidenteel voorstel op dit moment niet met vrucht kan worden behandeld, ook al omdat een positieve beslissing voor geruime tijd geen effect zal kunnen sorteren in verband met de reeds aan gegane verplichtingen; BESLUIT het Hoofdbestuur uit te nodigen bij de komende hiervoren aangeduide besprekingen ook een voorstel te doen voer een nieuwe om schrijving van het begrip netto-recette zodanig, dat dit de goedkeuring van de verschillende groepen zal kunnen wegdragen. Vervolgens kwam aan de orde het voorstel van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders om aan artikel 11 van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaar- den toe te voegen de woorden: tenzij het gehele programma, exclusief journaals, langer is dan 3.000 meter". In de toelichting had de Bedrijfsafdeling gecon stateerd, dat het nog al eens voorkomt, dat leden exploitanten met een beroep op artikel 2 van het Bedrijfsreglement ter zake van de Filmvertoning, waarbij de lengte van het filmprogramma voor een gewone voorstelling op maximum 3500 meter is ge steld, van de leden-filmverhuurders verlangen, dat zij behalve de hoofdfilm ook het nodige bijwerk geleverd krijgen tot een gezamenlijke lengte van 3500 meter, hetgeen de filmverhuurders lang niet altijd mogelijk is. Aangezien het nimmer de bedoe- In zijn prae-advies had het Hoofdbestuur aan neming van dit voorstel ontraden, omdat artikel 2 van het Bedrijfsreglement ter zake van de Film vertoning de leden-filmverhuurders geenszins noopt tot het leveren van een filmprogramma ter lengte van 3500 meter. Daarom achtte het Hoofd bestuur de voorgestelde toevoeging overbodig. Sommige leden betoogden, dat het tarief van 35 tot de uitzonderingen moet blijven behoren en dat derhalve het voorstel van de Bedrijfsafde ling Filmverhuurders alleen op de bewuste uitzon deringsgevallen van toepassing zou kunnen zijn. Reeds daarom vonden zij het voorstel ongegrond. Andere leden daarentegen waren van mening, dat het verbod om een langer programma dan 3500 meter exclusief journaals te vertonen, automatisch ook het recht op de vertoning van zulk een lang programma inhoudt, hetgeen in combinatie met artikel 11 van de Bondsvoorwaarden ook de film verhuurders de verplichting oplegt om tegen een daarin genoemd tarief bij hun hoofdfilms zoveel bijwerk te leveren, dat de lengte van 3500 meter wordt bereikt. Zij waren van mening, dat het niet om uitzonderingsgevallen ging, aangezien deze moeilijkheden zich voordoen bij alle bioscopen die slechts één avondvoorstelling geven. Deze leden konden zich er niet mede verenigen, dat zij voor de levering van dit extra bijwerk niet een extra vergoeding boven de 35 mogen bedingen. Na nog een lange discussie werd het voorstel teruggenomen met de mededeling, dat de Bedrijfs afdeling Filmverhuurders zich het recht voorbe houden het volgend jaar eenzelfde voorstel voor zien van een meer gedetailleerde toelichting aan hangig te maken. Aan de orde kwam nu het voorstel van het Hoofdbestuur tot het vaststellen van een nieuw Bedrij f sbesluit in zake de Uitvoering der Deviezen- regeling overeenkomstig de tekst van' het thans vigerend Bedrijfsbesluit van die naam met dien verstande, dat in de artikelen één, twee en acht het jaartal 1954 veranderd wordt in 1955. Nadat de Voorzitter op een vraag van een der leden verklaard had, dat het Hoofdbestuur voor nemens is dit besluit op dezelfde soepele wijze als tot dusver toe te passen, werd het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Hierna kwam aan de orde het voorstel van het Hoofdbestuur om de leden met ingang van 1 Juli 1954 de invoer, het verwerken en de leverantie van nitraat filmmateriaal te verbieden. In zijn toe lichting heeft het Hoofdbestuur er aan herinnerd, dat het reeds met een circulaire van 14 April 1954 aan de leden-filmfabrikanten en leden-filmverhuur ders heeft medegedeeld, dat reeds lang het voor nemen bestaat het gebruik en de import van brandbaar filmmateriaal te verbieden. De uitvaar diging van dit verbod moest echter worden uitge steld om de leden-filmfabrikanten de gelegenheid te geven de nog aanwezige voorraden nitraatma teriaal te verbruiken. Daar die voorraad echter ten tijde van de verzending van genoemde circulaire nog slechts van geringe betekenis was, heeft het Hoofdbestuur reeds op die datum onder voorbe houd van een nadere goedkeuring van de Leden raad medegedeeld, dat de invoer, het verwerken en de leverantie van brandbaar filmmateriaal met in gang van 1 Juli 1954 verboden is. Het algemeen bedrijfsbelang is namelijk ten zeerste gediend met zulk een verbod, aangezien het uitsluitend gebruik van het onbrandbare filmmateriaal niet alleen de veiligheid van het publiek in de bioscopen bevor dert, maar bovendien op den duur zal leiden tot opheffing van verschillende brandweermaatreqe- len, die gericht waren op de bestrijding van de gevaren van het gebruik van het licht ontvlambare nitraatmateriaal. 1 i

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 6