Films voor Televisie
zijn wij niet. Wij zeggen, dat wij dit in cul
tureel en artistiek opzicht betreuren, maar
niet dat daartegen maatregelen moeten
worden genomen; maar daaraan behoren
geen Rijksgelden te worden besteed. Nog
maals beveel ik de Minister ter lezing aan
de publicatie van het bestuur van de Ne
derlandse Beroepsvereniging van Filmers,
een uitstekende publicatie, waarin ook ge
pleit wordt voor een juiste vorm van Over
heidssteun en concentratie van krachten
om tot een cultureel en artistiek verant
woorde Nederlandse speelfilmproductie te
geraken."
De Minister geloofde, dat de heer Wil-
lems ten aanzien van de film een ander
accent legt, dan hij doet, maar dat hun
meningen toch niet zo ver uit elkaar lig
gen, dan het in eerste instantie misschien
leek.
,.lk ben van mening", zo gaf de Minister
te kennen, „dat men, wil men in ons land
komen tot een continue speelfilmproductie
en dat willen wrij moet aanvaarden,
dat die speelfilmproductie van een geva
rieerd niveau is. Wij kunnen niet verwach
ten, dat wij in Nederland alleen speelfilms
zullen hebben en daarom sprak ik van
klasse la die op het allerhoogste ar
tistieke en culturele niveau staan.
De geachte afgevaardigde zegt nu: daar
van weten wij niets, dat hebben wij nooit
geprobeerd. Hoe willen wij het proberen,
als wij als eis stellen, dat uitsluitend sub
sidies zullen kunnen worden gegeven voor
films, waarvan men dit allerhoogste niveau
mag verwachten? Wanneer men tot een
continue speelfilmproductie wil komen,
moet men het risico nemen, dat er een aan
tal films zijn, die lager liggen. Ik meen, dat
men desondanks de Rijksgelden uit de be
groting van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen goed kan besteden, zoals ik
weet, dat dit een gevaarlijk voorbeeld is
men ook voor het toneel en ook voor de
radio gelden beschikbaar stelt. Als men
mij vraagt voor die en die bepaalde uitzen
ding Rijksgelden beschikbaar te stellen,
dan geloof ik, dat ik mij soms zeer ernstig
zou moeten bedenken, maar gezien het to
tale peil, dat men wil bereiken, is het op
een gegeven moment verantwoord.
Opname uit Ytzen Brusses
..1NTRODUCING THE NETHERLANDS"
welke voor de UNO werd vervaardigd
Ik ben het met de geachte afgevaardigde
eens en dat weet hij dat de scena
rio's zorgvuldig moeten worden bezien. Het
door hem aangehaalde artikel spreekt daar
over toch ook?"
De heer Willems: „Toevallig niet over
de scenario's."
De heer Cals, Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen: „Dat spijt mij.
Daarover had ik een aantekening, maar ik
kan deze niet zo vlug vinden-. Hoe het dan
ook zij, ik ben van mening, dat wij niet
die eisen kunnen stellen, willen wij een
continue filmproductie tot stand brengen,
en dat wij het risico van films op lager
niveau moeten nemen, al blijven wij bij
de beoordeling van het scenario uiteraard
een maatstaf aanleggen op grond van het
artistieke en culturele peil."
De heer Willems: „Mijnheer de Voor
zitter! Misschien kunnen de Minister en ik
elkaar vinden, wanneer de Minister het
met mij eens is, dat het wel feitelijk zo
kan zijn, maar dat het niet normatief zo
kan worden gesteld."
De heer Cals, Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen„Ik zal er niet
te lang over spreken. Ik ben het met de
geachte afgevaardigde de heer Willems
eens, als hij zegt dat de films in ieder
geval cultureel verantwoord moeten zijn,
maar niet, als hij zegt: wij hebben vergeefs
uitgezien naar eerste klasse films en alleen
daarvoor kunnen wij Rijksgelden beschik
baar stellen. Ik geloof, dat wij niet alléén
voor werkelijk eerste klasse films Rijks
gelden beschikbaar kunnen stellen, want
dan komen zij er nooit, bij gebreke aan
een continue productie. Ik vrees, dat wij
enigszins langs elkaar heen praten. Als de
geachte afgevaardigde de Handelingen
leest, zal hem, naar ik hoop, mijn mening
duidelijk worden."
Blijkens hel Voorlopig Verslag over hoofd
stuk VI van de Rijksbegroting voor het dienstjaar 1956,
dat betrekking heeft op de begroting van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen, hadden vele leden van de
Tweede Kamer met verbazing kennis genomen van
's Ministers besluit om alle door de Rijkskeuring toelaat
baar geachte films voor televisie-uitzending in aanmerking
te doen komen, in afwijking van de tot dusverre geldende
bepalingen, volgens welke alleen films, die voor alle
leeftijden toelaatbaar zijn verklaard, mochten worden
uitgezonden. Deze leden achtten het onverantwoord om de
gezinnen nu met een extra-verantwoordelijkheid in de op
voeding hunner kinderen te belasten.
De opvoedingsproblemen zijn in de huidige samen
leving een veelvoud van die in achter ons liggende perio
den. Er is reeds zoveel conflictstof tussen ouders en kin
deren, dal deze eerder dient te worden verminderd dan
uitgebreid. Het is bovendien een onloochenbaar feit, dal
een beduidend aantal ouders niet voldoende verantwoor
delijkheidsbesef heeft om de noodzakelijke selectie voor
hun kinderen te maken. Derhalve wordt de ene groep van
ouders nodeloos in moeilijkheden gebracht, terwijl de
andere de jeugd zonder meer aan haar lot overlaat. De
hier aan het woord zijnde leden waren van oordeel, dat
het beginsel der filmkeuring naar leeftijdsgroepen, mei
de daaraan als integrerend deel verbonden sancties, door
deze maatregelen wordt aangetast. Immers een televisie
uitzending moet evenzeer als een filmvoorstelling als een
openbare vertoning worden beschouwd, zodat de Over
heid ten aanzien van beide gelijkwaardige garanties dient
te scheppen om schadelijke gevolgen te weren. Waar zij
nu aan de bioscoopexploitanten terecht verbiedt kinderen
beneden de 18 jaar bepaalde filmvoorstellingen te laten
bijwonen en dit verbod met sancties handhaaft, kan de
gelijkwaardige garantie slechts worden gevonden in het
16