Benoeming en samenstelling Bondsarbitragecolleges verbod van uitzending van films, die niet voor de gehele jeugd geschikt worden geacht, omdat toepassing van sancties hierbij ten enenmale onmogelijk is. Ten slotte merkten deze leden op, dat het maar zelden of nooit zal voorkomen, dat een voor volwassenen voor behouden film zodanige culturele waarde heeft, dat niet- uitzending via de televisie als cultureel schadelijk moet worden aangemerkt. Deze algemene vergunning tot uit zending schiet haar doel derhalve verre voorbij, omdat de morele en artistieke kwaliteiten van deze categorie films zeer belangrijke verschillen vertonen, hetgeen een overigens niet te vermijden gevolg is van het systeem der negatieve filmkeuring. De hier weergegeven bezwaren werden nagenoeg alge meen onderschreven. In zijn Memorie van Antwoord heeft de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen me degedeeld, dat de bezwaren, die door vele leden waren aangevoerd tegen de uitzending van films, die niet voor alle leeftijden zijn goedgekeurd, voor hem aanleiding zijn geweest deze kwestie nogmaals in beschouwing te nemen. Daarbij zijn zovele problemen naar voren gekomen, die met name de toepassing van de Bioscoopwet raken, dat een definitieve uitspraak op korte termijn niet mogelijk is. De Minister heeft een informele commissie, bestaande uil vertegenwoordigers van de Centrale Commissie voor de keuring van films, de Nederlandse Televisie Stichting en de ministeries van Binnenlandse Zaken en van Onder wijs, Kunsten en Wetenschappen, verzocht hem ter zake van advies te dienen. Inmiddels is bij Koninklijk Besluit van 24 December 1955 het ,,T e 1 e v i s i e b e s 1 u i t 1956" vastgesteld, dat met ingang van 1 Januari 1956 het Nederlandse televisie- bestel regelt, dat sedert het einde van de experimentele periode bepaald werd door een overgangsregeling. Het Televisiebesluit bevat onder meer enige bepalingen van algemene aard, waarvan de belangrijkste betrekking hebben op de reclame in de televisieprogramma's (die niet toelaatbaar is, tenzij de Minister daartoe toestemming heeft verleend) en op de uitzending van films (uitslui tend films, die voor alle leeftijden geschikt zijn. met de mogelijkheid van deze regel af te wijken met toestemming van de Minister). Het voorschrift op de uitzending van films moet gezien worden als een voorlopige bepaling, aangezien deze kwestie nog in studie is. Ten aanzien van dit Televisiebesluit heeft het Kamerlid de heer J. M. Peters bij de algemene beraadslaging over de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in de zitting van de Tweede Kamer op 15 Februari j.1. onder meer opgemerkt: ..Ik zou de geachte bewindsman willen verzoeken voor zichtig te zijn met het hanteren van artikel 4, lid 3, met betrekking tot de uitzending van films, die niet voor alle leeftijden toegelaten zijn. Ik meen hier te moeten wijzen op het euvel, dat buitenlandse films, die de Nederlandse keuring niet konden passeren, thans in openbare gelegen heden in Nederland via de televisie kunnen worden ver toond in die gebieden, welke voor buitenlandse zenders bereikbaar zijn. Hoe denkt de Minister hierover? De be antwoording dezer vraag ligt misschien minder op zijn terrein dan op dat van zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken". De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Mr. J. M. L. Th. Cals, heeft op deze opmerking als volgt geantwoord „De geachte afgevaardige de heer Peters heeft mij ver zocht voorzichtig te zijn met artikel 4, lid 3, van het Tele visiebesluit. Ik zal heel voorzichtig daarmede zijn. Het is wel nodig ook. Ik heb het besluit niet bij de hand. Ik meen echter, dat dit de filmkwestie betreft. De geachte afgevaardigde heeft voorts gewezen op de omstandigheid, dat de uitzending van televisiefilms door buitenlandse zenders in bepaalde delen van het land, het Zuiden en het Oosten, kan worden opgevangen, en hij zegt in dit verbanddaarin kan worden vertoond hetgeen de Centrale Commissie voor de Filmkeuring voor Nederland niet toelaatbaar acht." De heer Peters„In openbare gelegenheden, want daar gaat het om." De heer Cals, Minister van Onderwijs, Kunsten en We tenschappen: Zelfs daar kan dit gebeuren. Nu heeft de geachte afgevaardigde zelf terecht verondersteld, dat hij zich in eerste instantie niet tot mij, doch tot mijn ambt genoot van Binnenlandse Zaken moet wenden. Het is zo, Mijnheer de Voorzitter, dat de gemeentebesturen ten deze regelend kunnen optreden. Zij kunn?n het vertonen van televisie-uitzendingen, evenals andere openbare vertonin gen, aan regels binden. Het is dus inderdaad mogelijk, dat de burgemeester in een bepaalde plaats kan bevorderen, dat er op dit gebied maatregelen worden genoiu°n. Het is achter niet mogelijk, dat de Minister, die verantwoordelijk is voor de Nederlandse televisie-uitzendingen, hier op treedt, evenmin als men op die manier zou kunnen be reiken bepaalde uitzendingen uit landen, die een gent.""! verkeerd beeld van de situatie in Nederland geven, te ver bieden of te voorkomen. Mijnheer de Voorzitter! De geachte afgevaardigde zal dus begrijpen, dat ik op dit terrein feitelijk geen maat regel kan nemen." De door het Hoofdbestuur krachtens het bepaalde in de artikelen 3 en 5 van het Arbitrage Bondsreglement nieuw- en herbenoemde leden van de Baad van Beroep en de Commissie van Geschillen zijn op Dinsdag 13 De cember 1955 ten overstaan van het Hoofdbestuur bij ontstentenis van de Bondsvoorzitter, de heer M. P. M. Vermin, geïnstalleerd door de Vice-Voorzitter, de heer J. Weening. Tevens werden de kamers overeenkomstig artikel 12 D van het onderwerpelijke reglement door loting samengesteld. De Baad van Beroep bestaat thans uit de volgende leden: B. Uges Jr., Voorzitter; D. J. van Leen, pl.v.v. Voorzitter; H. S. Boekman, C. H. de Lange, B. W. G. van Roven en B. J. Schimmel, leden der eerste kamer; M. Desmet. Joh. Miedema, J. L. Paerl en E. J. Verschueren. leden der tweede kamer. De Commissie van Geschillen is als volgt samengesteld: C. van Willigen, Voorzitter; J. Weening, plv.v. Voorzitter; H. J. de Vries en J. de Wilde, leden der eerste kamer; L. W. R. Meyer en A. F. Wolf f. leden der tweede kamer; J. v .d. Horst en C. v. d. Wilden, leden der derde kamer. 17

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1956 | | pagina 18