gewerkt, heeft hij principieel noch technisch verschil tus
sen de gewone film en de televisiefilm kunnen constateren.
Financieel is de televisiefilm voor de filmproducent echter
interessanter, doordat de sponsor de kosten van het nega
tief geheel betaalt en de „verkoop" wat in feite zeggen
wil: de auteursprijs voor de tweede, derde en verdere
televisievertoning de „gravy" (letterlijk: jus) ofwel
de pure winst vormt.
Op de vraag van Bert Haanstra of „Bachelor Party"
en „Marty" in filmuitvoering feitelijk hetzelfde waren als
het oorspronkelijke televisiestuk kwam van Wisbar het
verrassende antwoord, dat hier geen sprake is geweest van
oorspronkelijke televisies tukken, maar van oorsponke-
lijke televisief i 1 m s. Deze mededeling was daarom voor
velen zo verrassend, omdat om de een of andere onver
klaarbare reden in Nederland steeds werd verkondigd, dat
het hier om oorspronkelijke televisies pelen ging en dat
de filmwereld zich haastig van deze stof meester had ge
maakt toen zij succes bleek te hebben. Sommigen zagen
hierin reeds „een onmiskenbare invloed van de televisie op
de film". Nu echter blijkt, dat het om een oorspronkelijke
slof ging, welke afzonderlijk voor de televisief i 1 m en
later voor de gewone film werd bewerkt, zou men veeleer
moeten spreken over de „onmiskenbare invloed van de
film op de televisie".
Op de vraag van Bert Haanstra waarom bijvoorbeeld
„Twelve angry men" oorspronkelijk als een televisie-
f i 1 m werd vervaardigd in plaats van als televisies pel
opgenomen te worden, antwoordde Frank Wisbar, dat het
televisies pel, via de Braunse buis opgenomen, in de regel
een slecht stuk film van goedkope allure oplevert. Een
dergelijke stof als de „Twelve angry men" eist een straffe
dramaturgie: de televisiefilm van deze naam had een ver
toningsduur van 52 minuten, het geheel apart voor de
bioscoop vervaardigde script was berekend op anderhalf
uur.
Deze mededeling was voor onderscheiden deelnemers
aan de discussie aanleiding om vast te stellen, dat er wat
de dramaturgische behandeling van de stof betreft dus
toch verschil bestaat tussen de bioscoopfilm en de televi
siefilm. Wisbar betoogde echter, dat dit niet zozeer een
principieel verschil is, maar eerder betrekking heeft op het
eigenlijke productieproces in verband met de economische
basis van de televisiefilm, welke door haar laag budget
een aanzienlijk kortere vervaardigingstijd en andere ar
beidsvoorwaarden eist dan de gewone film.
De heer Hofstra concludeerde, dat deze, soms zeer
vurige, discussie weliswaar niet veel vragen tot oplossing
had gebracht, maar dat de aanwezigen met temperament
gereageerd hadden op de ter tafel gebrachte vraagstukken,
waaraan het filmwezen zo rijk is. Ongetwijfeld hadden de
gedachtenwisselingen daarover een verhelderende werking
gehad, al kon men redelijkerwijze niet verwachten, dat de
aldus geponeerde problemen hier terstond tot klaarheid
zouden kunnen worden gebracht. Spreker sloot de bijeen
komst in de hoop, dat het enthousiasme en de creativiteit
waarmede velen der aanwezigen zich aan de film wijden,
de rijkste vruchten moge voortbrengen.
Onder het instemmende applaus der deelnemers en ge
nodigden dankte de heer H. S. Boekman, Vice-Voorzitter
van het Hoofdbestuur, de heer Hofstra namens dit College
voor de voortreffelijke wijze waarop deze de vaak tempe
ramentvolle discussies had geleid.
„Nakaarten" na afloop van de forumdiscussie in Hotel Groot War.isborn. V.l.n.r.: Francois Villiers, Charles Huguenot van der Linden,
Herman van der Horst, Bert Haanstra, Fons Rademakers, Gabriel Axel en Frank Wisbar.
11