Zesde Academische Filmweek
De film als massacommunicatiemiddel
De film manifesteert zich in onze cultuur niet alleen als een schone of toe
gepaste kunst, maar onder andere ook als een communicatiemiddel voor de
massa. Op dit aspect van het verschijnsel film werd in de zesde academische
filmstudieweek, welke van 28 September tot en met 1 October de traditie
getrouw te Utrecht werd gehouden, de aandacht gericht.
Onderscheiden referenten hebben zich aan de hand van het thema „D e
film als massacommunicatiemiddel" onder meer bezig
gehouden met de vragen: welke bijzondere eigenschappen de film tot een
massacommunicatiemiddel hebben gemaakt, wat de film dan wel aan de
massa communiceert, en welke plaats de film inneemt tussen de overige
massamedia, met name de televisie. Daarnaast gaf de behandeling van deze
vragen ook aanleiding tot beschouwingen over de sociaal-pedagogische conse
quenties van de massacommunicatie door middel van film en televisie.
Opening
De filmstudieweek werd op Maandag
28 September j.1. in de aula van de Rijks
universiteit te Utrecht geopend door Prof.
Dr. J. P. Kruyt, hoogleraar in de socio
logie aan deze universiteit. De genodigden
en belangstellenden, waaronder tal van
vertegenwoordigers van Rijks- en gemeen
telijke Overheid, leden van het Hoofdbe
stuur van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond, alsmede andere vertegenwoordigers
van bestuurscolleges dezer organisatie,
werden welkom geheten door Prof. Dr.
Ph. J. Idenburg, Voorzitter van het Neder
lands Filminstituut, die het een voorrecht
noemde mede te mogen bouwen aan de
toekomst van de film en van de film
wetenschap. Spreker toonde zich verheugd
over de resultaten en de goede vooruitzich
ten van de sinds een jaar ingestelde Ne
derlandse Filmacademie te Amsterdam en
noemde de daar gegeven filmleergangen
niet alleen van belang voor de ontwikkeling
van het filmwezen maar ook voor die van
de filmwetenschap in Nederland. Het feit,
dat er een „school" is, bevordert immers
de filmwetenschap.
Spreker betoogde, dat de filmstudieweek
geen forum voor levensvreemde bespiege
lingen wil zijn. De film is een zo serieus
verschijnsel geworden, dat de wetenschap
er niet aan voorbij mag gaan. Men wil de
film op deze bijeenkomsten ernstig nemen
en daarbij heeft men ook de belangstel!;ng
van de universiteit nodig. De filmweten
schap kan het bijvoorbeeld niet stellen
zonder de wetenschap der sociologie en
daarom stelde spreker het bijzonder op
prijs, dat Prof. Dr. J. P. Kruyt als hoog
leraar in de sociologie, zich bereid ver
klaard had de studieweek te openen met
een algemene inleiding over het thema,
waaraan deze week gewijd is.
Algemene inleiding Tan
Prof. Dr. J. P. Kruyt
Met een voordracht getiteld „De film als
massacommunicatiemiddel" opende Prof.
Dr. J. P. Kruyt de zesde filmstudieweek.
Hij wilde het hoofdthema zien in een veel
ruimer verband, namelijk dat van de „mass
communication media" in het algemeen.
Als men de vraag stelt, wat nu eigenlijk
„communicatie" al of niet met een
massakarakter is, dan zal de filosoof
antwoorden, dat communicatie het funda
mentele menselijke feit is, waardoor de
mens zich van het dier onderscheidt; de
psycholoog ziet communicatie als de ont
moeting van de ander, de medemens; voor
de socioloog is communicatie de basis van
elk groepsleven, omdat daardoor de een
heid van de groep ontstaat en de cultuur
overdracht plaats vindt. Communicatie is
dus wel uiterst belangrijk en wij kunnen
gerust zeggen: menselijk leven, cultuur,
groepsleven, persoonlijkheidsleven, is on
mogelijk zonder communicatie en deze is
dan ook oeroud, zo oud als de menselijke
beschaving zelf.
In zijn boekje „Communicatie" onder
scheidt Prof. Kraemer „communicatie
tussen" en „communicatie van". Bij hem
is de eerstbedoelde communicatie die tus
sen God en mens, maar ook die tussen
mens en mens. Dit is de communicatie,
welke gemeenschap vormt, waarbij de
mensen elkaar werkelijk ontmoeten, dat is
verstaan, begrijpen, waarbij misverstand,
en daarmede vervreemding, niet kan ont
staan, respectievelijk verdwijnt, waarbij de
ene mens open staat voor de ander, zijn
vreugde, zijn leed meebeleeft. Dit is ech
ter niet mogelijk zonder „communicatie
van": van gevoelens, geloof, ideeën, ken
nis, nieuws enz. De massacommunicatie
middelen waartoe gerekendboek, krant,
film, radio en televisie geven in de
moderne maatschappij voornamelijk „com
municatie van"zij verbreiden nieuws, ge
ven informatie, brengen kennis, ideeën
over, wekken ook emoties op. Dat is in de
millioenenmaatschappij een noodzakelijke
functie, en een zeer verantwoordelijke,
want zij kunnen ook afkeer, vijandschap,
haat jegens anderen verwekken in plaats van
medeleven en sympathie. Of zij waardevol
dan wel schadelijk zijn hangt af van de
mate waarin en de wijze waarop zij er in
slagen ook „communicatie tussen" te zijn,
dat wil zeggen gemeenschapsvormend zijn.
Meer dan het leerboek en het tijdschrift
kan de film dit zijn; hiermede wordt na
tuurlijk niet het feit bedoeld dat enige
honderden personen tezamen in de zaal
van het theater naar de film kijken en
luisteren want dat publiek is anoniem en
onsamenhangend. Maar de bijzondere
eigenschappen van de film, met name haar
visueel èn auditief karakter, haar sterke
dynamiek, het oneindig aantal mogelijk
heden dat zij heeft om tijd en plaats te
overbruggen en te doorbreken enz., geven
haar een krachtige indringendheid en
suggestibiliteit en daarmee het vermogen
sterke emoties op te wekken, en dus ook,
of het nu een documentaire of een speel
film is, sympathie, gevoelens van verbon
denheid te leggen tussen ons, het publiek,
en de verre medemens in een vreemd land,
of tussen ons en de eenzame man of vrouw,
die bij en onder ons leeft, maar die wij op
straat en in het dagelijks leven achteloos
voorbijgaan.
H t oertype van de communicatie is het
gesprek. Dat is de rechtstreek
se persoonlijke communicatie
en wel één die in beide richtingen werkt.
Zo ook nog de conferentie, het syposium,
het debat, de kerkdienst met liturgisch
antwoord van de gemeente, de ontmoeting
met andere volkeren op een niet louter
zakelijke reis. Daarnaast, nog steeds recht
streeks persoonlijk, maar in één richting,
is de rede, de preek, het toneelstuk, het
concert, het koor, al is er dan gelegen
heid voor het publiek om bijval resp. af
keuring te betuigen. Tegenover al deze
persoonlijke communicatie staat de on-
p e r s o o n 1 ij k e, het geschreven en ge
drukte woord, het schilderij dat men be
zichtigt, de tentoonstelling die men be
zoekt, het gebouw of monument dat men
bekijkt alles cultuuruitingen van één
of meer personen, maar gelezen of be
keken zonder dat als regel de maker(s) er
bij zijn en zeker niet op het moment dat
de cultuurcreatie plaats vindt. Het zo
even genoemde vijftal van massacommuni
catiemiddelen: boek, pers, film, radio,
televise nu behoort tot deze onpersoonlijke
communicatie. Ze zijn de arbeid van een
collectiviteit, reeds het boek (schrijver of
schrijvers, uitgever, drukker, boekverkoper)
en nog veel sterker is dat bij de film en
bij de andere drie het geval. Het kan niet
anders of deze massacommunicatie, met
haar gecentraliseerde productie, in en voor
een millioenenmaatschappij, is een zeer
onpersoonlijke communicatie en dan nog
bijna geheel in een éénrichtingsverkeer.
Overigens zijn film en televisie van de
vijf massacommunicatiemiddelen nog het
meest levensecht, nog het meest de wer
kelijkheid benaderend. Van de schrijver
zien wij alleen het gedrukte, van de radio
spreker of -speler horen wij alleen het ge
sproken woord, hoezeer dit woord, door
een technisch middel van verre en meest
uit een vroeger tijdstip tot ons gekomen,
dus soms kan aangrijpen. Maar moderne
film en beeldscherm, al geven zij dan ook
niets dan klanken en beelden, benaderen
de directe persoonlijke ontmoeting zo
zeer, door hun close ups en al de andere
reeds aangeduide mogelijkheden, dat zij
persoonlijk in indirecte zin
zouden kunnen worden genoemd. Daarop
berust dan ook hun veel sterkere ogen
blikkelijke werking op het publiek;
daardoor kon ook de „star"-cultus van de
„fans" ontstaan, een cultus die zelden in
zo sterke mate ten deel valt aan de schrij
ver of journalist en zelfs niet aan de radio
spreker of -speler.
Maar wat de mogelijkheid tot het schep
pen van een twee-richtings communicatie
betreft, staat de film er slecht voor. De
lezers van een blad kunnen hun hart nog
luchten in een ingezonden stuk; radio en
televisie ontvangen ook brieven van luiste
raars en kijkers, en zij kunnen een deel
van het publiek er bij betrekken door hun
quizzes en prijsvragen, wat overigens meer
propaganda, en in het buitenland zelfs
reclame is, dan wezenlijk creatieve ontmoe
ting en zelfs schrijvers ontvangen wel
brieven van sommige lezers. Maar de film?
Het publiek in de bioscoop kan lachen
om een grappige scène, kan brullen om een
smijtfilm, kan griezelen of in het duister
een traan plengen. Maar wij applaudi-
seren in het algemeen niet in het bio
scooptheater, alsof wij voelen, hoe weinig
27