INSCHRIJVING IN HET NAAMREGISTER
hoging der eentreeprijzen of zoveel minder als de Commissie
billijk acht: dat eiseres zich het recht om alsnog een schadevergoe
ding conform artikel 7 der Bondsvoorwaarden te eisen voorbehoudt
dat de heer Groen namens gedaagde desgevraagd door de
Voorzitter verklaard heeft, dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat
eiseres haar vordering als hiervoor vermeld wijzigt, zij het met vol
ledige handhaving van zijn standpunt, dat de vordering van eiseres
niet gegrond is;
dat de Voorzitter der Commissie vervolgens aan partijen ge
vraagd heeft, welk filmverhuurpercentage zij voor de onderhavige
film tussen elkaar zouden zijn overeengekomen, aangezien in de
tussen partijen bestaande overeenkomst is bepaald, dat het film
verhuurpercentage voor zogenaamde free-negotiables of eventuele
supers nader in onderling overleg wordt vastgesteld, aannemende
dat de film in kwestie onder deze categorie valt:
dat de heer Groen namens gedaagde op deze vraag heeft ge
antwoord, dat hij een percentage van of meer zou verlangen:
dat de heer B. W. G. van Royen namens eiseres heeft geant
woord, dat eiseres een percentage van zou aanvaarden;
OVERWEGENDE
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
en dat ingevo'ge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het
Ai bitrage-Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting
van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage,
zoa^ die is geregeld in dat arbitragereglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder
havige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als
arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep
bij de Kaad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond;
dat het aanvraagformulier no. 59114 A 012 gedateerd November
1958, dat blijkens schriftelijke bevestiging van gedaagde d.d. 14
November 1958 moet worden beschouwd als een tussen partijen
bestaande overeenkomst, op talrijke punten zo onduidelijk en on-
vc'ledig is, dat eerst uit de door beide partijen ter zitting afgelegde
verklaringen kan worden opgemaakt wat tussen partijen is over
eengekomen, zij het dat op één punt de opvattingen van partijen
verschillen
dat tussen partijen vaststaat, dat eiseres het recht heeft de door
haar uit gedaagdes productie 1958/59 gekozen films in een of meer
van haar Amsterdamse bioscopen te vertonen, zij het dat eiseres
aanspraak maakt op het recht op de zogenaamde tweede-week-ver-
toning en gedaagde het standpunt innneemt, dat zij de films ook in
zogenaamde derde-week-vertoning aan eiseres mag leveren;
dat te dezer zake beslissend is de in het meergenoemde aan
vraagformulier gebezigde term van „navertoningsweken", welke
niet anders kan worden uitgelegd dan dat eiseres geen recht heeft
op premièrevertoning, maar wel op de vertoningsweken volgende
op de premièreweken, dat wil zeggen, op de tweede-week-vertoning,
de derde-week-vertoning, enz. met inbegrip van de twaalfde-week-
vertoning
dat deze uitleg ook volkomen aansluit bij de totver door gedaagde
toegepaste uitvoering van de overeenkomst, zijnde de levering van
alle afgenomen films in tweede-week-vertoning;
dat bovendien de opvatting van gedaagde, dat het begrip „naver
toningsweken" niet per sé de tweede-week-vertoning behoeft in te
houden, tot de consequentie leidt, dat ook de derde- en de vierde-
week-vertoning, enz. niet bij de „navertoningsweken" behoeven te
zijn ingesloten, hetgeen als grondslag voor de tussen partijen aan
gegane overeenkomst ondenkbaar is;
dat ook gedaagdes opvatting, dat een vertoning van de onder
havige film in het Kriterion Theater te Amsterdam direct na het
einde van de vertoningen dezer film in het City Theater te Amster
dam als een (voorgezette) premièrevertoning moet worden be
schouwd, onaanvaardbaar is, daar zulk een vertoning in het Krite
rion Theater naar de algemeen gangbare opvatting in het Neder
landse film- en bioscoopbedrijf als een tweede-week-vertoning moet
worden beschouwd
dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde niet gerechtigd
kan worden geacht de film „The nun's story" aan een Amsterdam
se bioscoop, die niet in de tussen partijen bestaande overeenkomst
is genoemd ,te leveren voor vertoning onmiddellijk na het City
Theater te Amsterdam en dat gedaagde verplicht moet worden ge
acht genoemde film in tweede-week-vertoning aan eiseres voor ver
toning in het Capitol Theater te Amsterdam te leveren, zodat de
eerste verdering van eiseres moet worden toegewezen;
dat wat de gewijzigde subsidiaire vordering van eiseres betreft,
welke vordering steunt op artikel 7 van de Algemene Voorwaarden
van Verhuur en Huur van Films, de berekening van de auteursprijs
naar analogie van artikel 12 van het Bedrijfsreglement terzake ener
Aanvulling van de Algemene Voorwaarden van Verhuur en Huur
van Films, behoort te geschieden, zij het dat uit billijkheidsover
wegingen niet van uitverkochte voorstellingen gedurende een gehele
week, maar van een bezetting van c/c moet worden uitgegaan;
dat voor de onderhavige film een auteursprijs van der netto
recettes aannemelijk moet worden geacht;
dat op grond van het hiervoren overwogene de door eiseres ge
vorderde dwangsom slechts ten dele kan worden toegewezen met
bepaling van de dwangsom op
dat gedaagde moet worden veroordeeld in de geschilkosten, welke
met het oog op de omvang dezer arbitrage zijn bepaald op 75,
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID:
A. VERKLAART dat gedaagde verplicht is de film „The nun's
story" na afloop van de eerste-week-vertoningen dezer film in
het City Theater te Amsterdam, in zogenaamde tweede-verto
ning uitsluitend aan eiseres te leveren ter vertoning in het
Capitol Theater te Amsterdam;
B. VEROORDEELT gedaagde, indien zij de verplichting sub A
niet nakomt, om aan eiseres een dwangsom van te
belalen
C. VEROORDEELT gedaagde in de kosten dezer arbitrage, be
dragende 75,
Aldus gewezen te Amsterdam
op 20 October 1959.
Ingevolge artikel 2 van het Reglement op het Naamregister
zijn de navolgende filmtitels in het Naamregister ingeschreven.
Deze titels werden per circulaire ter kennis gebracht aan de leden
filmverhuurders, -filmfabrikanten en -filmproducenten.
Datum
waarop
Titels waaronder de films in
Naam houder
inschrijving
Nederland worden uitge
exploitatie
verzocht
is:
bracht:
rechten:
19 Mei
1959
De schone slaapster
Nederland
24 Juni
Wat 'n hondeleven!
30
Witte wildernis
20 Augustus
De neven
Centrafilm
25
De knuppel in het hoender
hok
Rendez-vous met de dood
Der Stern von Santa Clara
City-Film
26
Op de plaat(s) rust
Als de vrouw zondigt
Fox
Babette op het oorlogspad
Columbia
27
Twee schattige meisjes in
Rio
Fox
29
Porto-Fino, het paradijs der
liefde
Spiendal
31
Eens op een nacht
Corona
1 Sept
;mber
Voor beulen geen genade
Express
2
De schat der Watusi
Metro
Zwervers van de marine
Columbia
5
De bloem uit de achterbuurt
City
8
Het lot van een mens
Nederland
9
Jeugd in de nacht
Het goud van de zeven hei
Fox
ligen
Warner
10
Kein Engel ist so rein
Liefde verboden - trouwen
toegestaan
Hannibal
Arabella
Die Gans von Sedan
Der liebe Augustin
Lange broeken - korte haren
De Koningin der aarde
Am Kai der grossen Sehn-
sucht
Jaequeline
Weit ist der Weg
Heimat deine Lieder
Shalom
Zet 'm op
12 Meisjes en één man
Paradies der Malrosen
De held van de dag
Boemerang
's Nachts ging de telefoon
Marika
De leugenaar en de non
Als m'n grote broer dat
wist!
Ufa Filmex
32