Het vraagstuk van de
vermakelijkheidsbelasting
De vermakelijkheidsbelasting past niet
meer in het huidige kader
Overzicht van de Be
stuurstafel tijdens de
toespraak van Jhr.
Mr. C. J. A. de
Ranitz. Burgemeester
van Utrecht.
EEG-verband. Stuk voor stuk zijn dit zaken, die behandeld
moeten worden buiten het normale organisatorische werk,
maar desondanks op de toekomstige positie van ons be
drijf uitermate van invloed kunnen zijn."
„Op het terrein van de vermakelijkheidsbelasting", al
dus de Bondsvoorzitter, ..heeft het Hoofdbestuur een niet
aflatende strijd gevoerd. In verschillende gemeenten, waar
de exploitanten er niet in slaagden een herziening tot
stand te brengen, heeft het College zich tot de gemeente
besturen gewend en speciaal daar, waar de tarieven be
langrijk hoger liggen dan het landelijk gemiddelde. Met
tal van gemeentebesturen zijn besprekingen gevoerd. Dik
wijls gaven deze besprekingen aanleiding tot het zenden
van lijvige rapporten, nadat uitvoerige studie was gemaakt
van de plaatselijke omstandigheden. Deze activiteit is er
een van lange adem en het beste laat zich dit demonstreren
door het feit. dat wij in Enschede acht jaren hebben
moeten vechten voor een betrekkelijk matige verlaging
van het belastingtarief. Op het ogenblik betreft de onmid
dellijke activiteit van het Hoofdbestuur de gemeenten
Alkmaar, Almelo, Borculo. Castricum. Delft, Dordrecht.
Den Helder, Hengelo en Nijmegen. Met enige andere ge
meenten lopen nog kwesties.
Zoals ik reeds in de vorige jaarvergadering heb mede
gedeeld, neemt het Hoofdbestuur het standpunt in, dat
deze incidentele benadering van het vraagstuk der ver
makelijkheidsbelasting hier en daar correcties kan op
leveren, maar dat andere middelen moeten worden aan
gewend om een algehele grondige revisie van de tarieven
te bewerkstelligen. Het Hoofdbestuur is in dit standpunt
nog versterkt door de gang van zaken in het afgelopen
Bondsjaar. Bij de gemeenten is men in het algemeen van
oordeel, dat de belasting thans haar minimale grens heeft
bereikt en dat verdere verlagingen tot repercussies zullen
leiden ten opzichte van de hoogte der uitkeringen van het
Rijk aan de gemeenten uit het Gemeentefonds.
Ofschoon het Hoofdbestuur in tal van gevallen niet
overtuigd is van de juistheid van dit argument, onttrekt
zich dit toch aan zijn beoordeling, omdat men hier in het
interne verkeer geraakt van de gemeenten met het Rijk.
Om echter het gevaar te vermijden, dat onze activiteit ge
heel zou verzanden, heeft het Hoofdbestuur zich andermaal
tot de Rijksoverheid gewend. Het laatste contact met het
Rijk dateerde van 1953 en leidde toen tot een herziening
van betekenis. Thans, zeven jaar later, hebben wij ons
opnieuw gewend tot de autoriteiten, die met betrekking tot
deze materie bevoegd zijn. Op 18 Maart en 18 December
van het afgelopen jaar hebben wij een onderhoud gehad
met de betrokken Staatssecretarissen van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen. Ter bevestiging en adstructie
van hetgeen wij daarbij hebben aangevoerd, hebben wij
een uitvoerig document overhandigd, waarin is aangetoond
hoe moeilijk onze positie is geworden door het concur
rerende amusement en hoe dit amusement zich ten dele
heeft kunnen ontwikkelen zonder dat het de extra lasten
heeft te dragen die op onze bedrijven rusten. Vooral
hebben wij doen uitkomen, dat de heffing van de ver
makelijkheidsbelasting de betekenis heeft gekregen van
een anachronisme. Deze heffing steunt namelijk op een
wetgeving, die stamt uit een tijd toen men de huidige
situatie niet kon voorzien."
„Wij weten wel", zo vervolgde de heer Miedema, „dat
de gemeentelijke autonomie op het stuk van de fiscale
wetgeving, vooral als het gaat om het kleine beetje eigen
inkomsten, dat de gemeenten nog resteert, een grote rol
speelt. Men mag ons aan de andere kant hiervan niet de
dupe laten worden, te minder daar de ontzaglijke omvang
van het gemeentelijk apparaat slechts voor een zeer gering