Grote welvaart in Italiaanse filmindustrie
Italië is het enige land in de westerse wereld, waar in
de filmindustrie geen crisis meer bestaat. Er is zelfs spra
ke van een prachtige economische heropleving, die ge
paard gaat met een herleving van creatieve activiteiten.
Zo stelt de Italiaanse auteur Vittorio Bonicelli vast in een
artikel in het Italiaanse maandblad „Successo". Een aan
wijzing voor deze gunstige ontwikkeling ziet de auteur in
het succes van de film ,,La dolce vita" van Fellini.
Bonicelli schat, dat ,,La dolce vita" aan recettes onge
veer 2,5 miljard lires zal opbrengen. De staat zal daar
van via de belasting op de toegangsbiljetten, die 27 pro
cent bedraagt, zevenhonderd miljoen lire incasseren. On
der de gecompliceerde regeling, die Italië ten aanzien van
deze belasting kent, zal de producent daarvan op zijn
beurt weer vierhonderd miljoen lire ontvangen, namelijk
zestien procent van de recettes. Voor de Italiaanse staat
blijft er dus een netto bedrag van driehonderd miljoen
lire over. Het succes van deze film heeft opnieuw vertrou
wen in de Italiaanse film gewekt.
De Italiaanse filmindustrie maakte in 1956 een ernstige
crisis door. Er werden in dat jaar slechts 105 films gepro
duceerd. Nog slechts twee jaar daarvoor bedroeg het aan
tal geproduceerde films 201. Inmiddels is de filmpro-
duktie na 1956 weer geleidelijk gestegen: in 1957 129
films, in 1958 135 films en in 1957 167 films. De recettes
hielden zich aanzienlijk beter: in de jaren na 1955, toen
een record recette van 116,7 miljard lire werd behaald,
bedroegen de recettes respectievelijk 116 miljard, 112,8
miljard, 110,8 miljard en in 1959 opnieuw 116 miljard
lire. De bezoekcijfers vertonen ongeveer dezelfde ontwik
keling: 1955 801 miljoen, 1956 790 miljoen, 1957 758
miljoen, 1958 730 miljoen en 1959 748 miljoen.
Maar de ingetreden verbetering heeft zich ook in het
eerste kwartaal van 1960 voortgezet. Gedurende die perio
de bedroegen de recettes vijf miljard lire tegen 4,2 mil
jard in dezelfde periode van 1959. Ook het aandeel van
de Italiaanse films in de totale recettes neemt weer toe;
vorig jaar was dat aandeel 36 procent, evenveel als het
record van 1954. Maar in de eerste drie maanden van
1960 behaalden Italiaanse films veertig procent van de
recettes. De invloed van ,,La dolce vita" spreekt hier wel
zeer duidelijk.
Een aanwijzing van de voorspoed, die de Italiaanse film
industrie ervaart vindt men ook in een andere gebeurte
nis. De producent van Autant-Lara's film „Gij zult niet
doden" zag zich genoodzaakt het contract met de studio
te annuleren, aangezien de censuur het scenario onaan
vaardbaar had verklaard. Het contract beliep een bedrag
van 65 miljoen lire, waarvan reeds vijf miljoen als waar
borg was gestort. Op een andere tijdstip zou de studio in
een crisis zijn komen te verkeren en de producent zou op
zijn minst vijf miljoen lire hebben verloren. Op het ogen-
Mik is er echter in de Italiaanse filmindustrie zoveel weirc,
dat de studio zelfs de gestorte waarborgsom kon terugbe
talen.
Waarom, zo vraagt Bonicelli zich af, keert het Italiaan
se publiek naar de bioscoop terug? Het antwoord ligt in
In de nieuwe Neder
landsespeelfilm „Mak
kers staakt uw wild
geraas" speelt de be
kende poffertjeskraam
aan de Wetering
schans te Amsterdam
een niet onbelangrij
ke rol.
18