De film en de Rijksbegroting Vergadering Ledenraad De minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft in een desbetreffende vraag uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal in het voorlopig verslag over de be groting van zijn departement aanleiding gevonden om in zijn memorie van antwoord vrij uitvoerig in te gaan op enkele vraagstukken, die verband houden met de speel- filmproduktie. De minister herhaalt hier zijn reeds aan de Eerste Ka mer medegedeelde standpunt, dat de bevordering van een continue speelfilmproduktie van groot belang moet wor den geacht. Om die reden werd dan ook indertijd de instelling van het Nederlandse Filmproduktiefonds in samenwerking met de Nederlandsche Bioscoop-Bond be vorderd en werd regelmatig aan dit fonds steun verleend. De risico's, die de filmproducenten dragen, zijn met name door de ongunstige economische situatie in die bedrijfstak heden ten dage nog groter dan voorheen. Het is daarom noodzakelijk de subsidies ten behoeve van de filmproduk- tie te verhogen, weshalve voor 1962 een aanzienlijke ver hoging van het betreffende artikel is voorgesteld. Daar naast wordt onderzocht, of verdere maatregelen ter ver betering van het Nederlandse filmwezen als geheel kun nen worden genomen. Ten gevolge van de werkzaamheid van het fonds, zo verklaart de minister, is onmiskenbaar een grotere con tinuïteit in de speelfilmproduktie ontstaan dan tevoren bestond. De thans voorgestelde subsidieverhoging is nodig om die continuïteit niet verloren te doen gaan, maar haar integendeel nog te versterken. De financiële situatie van de Stichting Cinetone en de positie van de door de overheid in de Raad van Be heer dier stichting benoemde leden kunnen niet worden uiteengezet zonder een toelichting betreffende het bij zondere karakter van deze stichting. De ervaring met speelfilmstudio's in Nederland had voor de oorlog over tuigend aangetoond, dat in een land als het onze slechts plaats was voor één speelfilmstudio, indien men de daar voor noodzakelijke investeringen op een redelijke wijze wilde amortiseren. Omdat de situatie na de oorlog zich niet anders liet aanzien hetgeen de praktijk tot heden toe heeft bevestigd is dan ook besloten één speelfilm- studiobedrijf in Nederland op te richten en daarbij waar borgen te scheppen, dat die ene onderneming aan de speculatieve sfeer zou worden onttrokken. Naar mocht worden verwacht, zou zij immers een doorslaggevende stem in de Nederlandse speelfilmproduktie krijgen. Zeker heid moest worden gevonden, dat alle bonafide produ centen dus ook onafhankelijke produktiegroepen en zelfstandige cineasten in deze studio op redelijke voor waarden een kans zouden kunnen krijgen om zich op dit terrein te ontplooien. Daar het doel was het beschikbaar stellen van een goed geoutilleerde werkplaats en niet het maken van winst, werd voor dit studiobedrijf de stichtingsvorm gekozen. Aldus werd door de Nederlandsche Bioscoop-Bond de stichting „Nederlandse Filmstudio (Cinetone)" in het leven ge roepen. Daarbij werd overeenkomstig een desbetreffende overeenkomst tussen de overheid en de Nederlandsche Bioscoop-Bond bepaald, dat de overheid twee leden in de Raad van Beheer zou benoemen. Deze twee leden spreken en besluiten zonder last of ruggespraak naar eigen inzicht mee in de Raad van Beheer. Richtlijn daarbij zijn de bovenvermelde overwegingen van overheid en bedrijfs leven, die aan de oprichting van dit studiobedrijf ten grondslag hebben gelegen en die zijn vastgelegd in de stichtingsacte. De stichting heeft uiteraard een eigen financieel be heer. Bij haar oprichting heeft de Nederlandsche Bios coop-Bond de stichting een lening van ruim een miljoen gulden verstrekt, met behulp waarvan de nodige outillage kon worden aangeschaft. De staat heeft de gebouwen aan vankelijk aan de stichting verhuurd. Inmiddels heeft de stichting deze gebouwen gekocht. De exploitatie van de speelfilmstudio en dus ook de financiële positie van de stichting staat of valt met de continuïteit van de Neder landse speelfilmproduktie. Het ligt dan ook voor de hand, dat de financiële situatie voortdurend zorgelijk is ge weest. De maatregelen ter bevordering van de continue speelfilmproduktie doen ook hier rechtstreeks een invloed ten goede gelden. Bij het uitblijven van Nederlandse produkties wordt overigens gezocht naar buitenlandse opdrachten om een zo goed mogelijk exploitatieresultaat te verkrijgen, aldus de minister. Op 11 december 1961 is op het Bondsbureau een ver gadering van de Ledenraad gehouden, waarbij aanwezig waren de heren: Joh. Miedema, Voorzitter; H. S. Boek man. Vice-Voorzitter; E. Alter, 'E. van Buren, W. F. Dubbeldeman. J. J. L. Gielisse, P. Kijzer. C. van Liere. L. W. R. Meyer, P. J. N. R. Ooms. J. L. Paerl, P. J. Paternotte, J. de Wilde, C. van Willigen, H. Zondervan, ledenalsmede J. G. J. Bosman. Secretaris. Afwezig waren de heren M. Desmet. L. van Dommelen en J. H. Kroon. Op voorstel van het Hoofdbestuur heeft de Ledenraad besloten een nieuw Bedrijfsbesluit ter zake van de Film vertoning vast te stellen overeenkomstig de tekst van het op 20 december 1960 vastgestelde Bedrijfsbesluit van die naam, met dien verstande, dat de laatste zin van artikel 6 wordt gewijzigd als volgt: „Het Besluit treedt in werking op 1 januari 1962 en is van kracht tot 1 januari 1963". Aan de toelichting op dit voorstel ontlenen wij, dat het Bedrijfsbesluit Filmvertoning ook in het verstreken jaar voldoende ruimte heeft gelaten aan de bioscoop exploitanten, die zulks wensten, om verschillende hoofd films per vertoningsweek te vertonen. In een betrekkelijk gering aantal gevallen heeft men een beroep op het Hoofdbestuur gedaan om dispensatie van de reglementaire bepalingen te verlenen, welke dispensatie meestentijds kon worden gegeven. Aangezien zich bij de toepassing van het Bedrijfsbesluit geen moeilijkheden hebben voorgedaan, werd het gewenst geacht het Bedrijfsbesluit wederom met een jaar te verlengen. Voorts heeft de Ledenraad behandeld een voorstel van het Hoofdbestuur tot het vaststellen van een nieuw Be drijfsbesluit inzake de Programmering overeenkomstig de tekst van het op 20 december 1960 vastgestelde Bedrijfs besluit van die naam, met dien verstande, dat in de arti kelen 1. 2 en 7 het jaar 1961 wordt veranderd in 1962. 193

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1961 | | pagina 10