Algemene vergadering
van het B.I.C.
Kalinga Filmprijs
Competitie van de
experimentele film
centen zal het fonds voorts renteloze
leningen of leningen tegen een geringe
rente kunnen verstrekken. Dit geldt zo
wel voor speelfilms als voor culturele
en documentaire films.
Het fonds zal zijn inkomsten hoofd
zakelijk verkrijgen uit een heffing op de
recettes van de Westduitse bioscopen.
Het wetsontwerp komt in grote trekken
overeen met de wensen van het West
duitse film- en bioscoopbedrijf, waar
reeds sedert lange tijd voor de instel
ling van een filmfinancieringsfonds
wordt gepleit. Daarbij is echter steeds
als voorwaarde gesteld, dat de vermake-
lijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellin
gen zou moeten verdwijnen, voordat het
filmfinancieringsfonds in werking treedt.
Slechts door de verdwijning van de ver-
makelijkheidsbelasting zullen de midde
len vrijkomen, waaruit de heffing voor
het fonds kan worden betaald.
De indiening van het ontwerp-filmwet
luidt een nieuwe periode in in de West
duitse filmpolitiek. In tegenstelling tot
grote filmproduktielanden als Engeland.
Italië en Frankrijk, waar reeds jaren ge
leden omvangrijke steunmaatregelen
voor de filmindustrie in het leven zijn
geroepen, kende men tot nu toe in
West-Duitsland dergelijke maatregelen
niet.
Het Bureau International du Cinéma
het overkoepelend orgaan van het
internationale film- en bioscoopbedrijf
heeft op 23 en 24 april in Milaan een
algemene vergadering gehouden. De Ne-
derlandsche Bioscoop-Bond was op deze
bijeenkomst vertegenwoordigd door de
heren Joh. Miedema. C. S. Roem en
J. G. J. Bosman. De besprekingen te
Milaan hebben geleid tot het opstellen
van een drietal moties.
In de eerste motie, die is gewijd aan
de verhouding tussen bioscoop en tele
visie, wordt de wens herhaald, dat de
televisie geen films zal uitzenden, die
voor vertoning in de bioscopen zijn
vervaardigd. In afwachting van de al
gehele toepassing van dit beginsel be
veelt het B.I.C. aan de bedrijfsorgani
saties in de aangesloten landen aan om
de mogelijkheid te bestuderen om voor
lopige overeenkomsten met de televisie
organisaties te sluiten om de uitzending
van speelfilms zoveel mogelijk te be
perken en de belangen van het bioscoop
bedrijf veilig te stellen, wanneer het
gaat om films, die hun roulement in de
bioscopen nog niet hebben voltooid.
In het bijzonder wordt in de motie de
wenselijkheid uitgesproken om het aan
tal filmvoorstellingen in de televisie te
beperken tot één per week en per net en
deze in elk geval niet te doen plaats
vinden op zaterdagen, zondagen en
feestdagen.
Voor het geval het niet mogelijk is
om met de televisieautoriteiten een der
gelijke overeenkomst te sluiten op lan
delijk niveau, wordt de bedrijfsorgani
saties aanbevolen onderling een over
eenkomst te sluiten om langs die weg
hun belangen ten opzichte van de tele
visie te behartigen.
In een tweede motie constateert het
B.I.C. dat in bepaalde landen, zoals
de Verenigde Staten. Groot-Brittannië en
Zweden de vermakelijkheidsbelasting op
bioscoopvoorstellingen is afgeschaft, ter
wijl in andere landen, als West-Duits
land. Japan en Spanje een aanzienlijke
verlaging van deze belasting tot stand
is gebracht. In de overgrote meerderheid
van de landen blijft het bioscoopbedrijf
echter zwaar belast. Bovendien bevindt
de televisie zich in een fiscaal bevoor
rechte positie, waardoor de positie van
het bioscoopbedrijf wordt aangetast.
Het Bureau International du Cinéma
beveelt in dit verband de nationale en
internationale organisaties van het film
en bioscoopbedrijf aan acties te begin
nen ter verkrijging van de afschaffing
van de exceptionele lasten, die op het
bioscoopbedrijf rusten. In het bijzonder
wordt de nationale organisaties aangera
den de publieke opinie en de verant
woordelijke autoriteiten te overtuigen
van de dringende en absolute noodzake
lijkheid tot opheffing van de vermake
lijkheidsbelasting.
De derde motie tenslotte spreekt de
wenselijkheid uit. dat de nationale tele
visie-organisaties in hun jaarlijkse pro
gramma's van uitgezonden televisiefilms
een zeker percentage films van eigen
nationaliteit opnemen en dat bovendien
voor de vervaardiging van deze films in
voldoende mate gebruik wordt gemaakt
van de diensten van de bestaande film-
produktiebedrijven.
De culturele organisatie van de Ver
enigde Naties, de Unesco, heeft onlangs
de regels bekendgemaakt, die zullen gel
den voor de toekenning van de Kalinga
Filmprijs de tegenwaarde van twee
duizend Engelse ponden die in 1964
op aanbeveling van een internationale
jury, aangewezen door de directeur-
generaal van de Unesco, zal worden
uitgereikt.
Het onderwerp van de te bekronen
film moet zijn een uitzonderlijke pres
tatie op het gebied van opvoeding, we
tenschap of cultuur, die voortvloeit uit
internationale samenwerking. De film
moet zijn vervaardigd in de periode tus
sen 1 januari 1963 en 30 juni 1964. De
film mag zowel een feitelijke weergave
als een reconstructie van een feitelijke
prestatie zijn; films van een niet-docu-
mentair karakter komen dus niet in aan
merking. De films moeten een verto
ningsduur van minstens vijfentwintig
minuten hebben.
Films, die naar de Kalinga Filmprijs
mededingen, moeten via het nationale
comité van de Unesco worden aange
meld. Zo mogelijk moeten twee versies
één in de Engelse en één in de Franse
taal worden ingezonden. De copieën
moeten uiterlijk op 1 augustus 1964 op
het bureau van de Unesco in Parijs aan
wezig zijn.
De Kalinga Filmprijs is ingesteld door
een stichting van dezelfde naam, die in
het leven is geroepen door de Indiase
industrieel Bijonand Patnaïk. De Ka
linga Stichting reikt via de Unesco ieder
jaar een prijs uit aan de schrijver van
een wetenschappelijk werk van bijzon
dere waarde. De Kalinga Filmprijs is
voor het eerst uitgereikt in november
1962 aan Jaroslaw Brzozowski. de maker
van de Poolse film „In de baai van de
witte beren".
Het Koninklijk Filmarchief van België
organiseert van 26 december 1963 tot 2
januari 1964 in Knokke-Zoute zijn Derde
Internationale Competitie van de Expe
rimentele Film met het doel de vrije
artistieke schepping en de zucht tot na
vorsing aan te moedigen. Onder experi
mentele film wordt in dit verband ver
staan elk werk, dat getuigt van een
poging tot vernieuwing of verruiming
van de cinematografische expressie.
In beginsel komen slechts nieuwe films
voor inzending in aanmerking. De jury
zal echter ook enkele oudere films mo
gen onderscheiden, mits deze werden
vervaardigd na 1958 en voorzover hun
experimentele waarde nog actueel is.
Deelnemende films moeten vóór 1
november 1963 in Brussel aanwezig zijn
op het Koninklijk Filmarchief van België.
Paleis voor Schone Kunsten, Raven-
stein 23 te Brussel, waar tevens exem
plaren van het reglement en inschrij
vingsformulieren verkrijgbaar zijn.
56