IVieuws uit het buitenland Problemen rond het Westduitse ontwerp voor een filmwet bladen, avondbladen etc.) bedraagt 41 procent. Grote waarde bleek men ook te hechten aan aanplakbiljetten. Het percentage hiervoor is 21, met dien verstande, dat men aan aanplakbiljetten welke aan de theaters zijn aangebracht relatief wat minder waarde toekent dan aan elders op gehangen biljetten. De televisie komt met 15 procent op de vierde plaats als informatiebron, wat eensdeels getuigt van de enorme populariteit van het medium televisie in Engeland en anderdeels kenmerkend is voor de vele aan dacht, welke de Britse televisie aan de filmprogramma's der bioscopen besteedt. De trailer staat met 8 procent als informatiebron betrekkelijk laag genoteerd. Gezegd moet echter worden, dat de voorfilm voor 22 procent van de jongere, zeer regelmatige bioscoopbezoekers de belangrijkste bron vormt, hetgeen extra accent krijgt met het oog op de betekenis van deze groep voor het bioscoopbezoek in het algemeen. Filmtijdschriften nemen met 4 procent een onder geschikte plaats in het geheel in, doch ook voor deze inlichtingenbron geldt, dat zij voor hen die de bioscoop frequent bezoeken van veel groter belang is dan uit het gemiddelde valt af te leiden. Criteria ter bepaling van het filmgenre Evenals in Nederland is gebleken, achten de bioscoop bezoekers in Londen de filmspelers het meest bepalend voon het genre van een film. Het is echter opvallend, dat een nauwelijks geringer aantal ondervraagde personen zich laat leiden door de filminhoud. Filmster en inhoud worden trouwens sterk met elkaar verbonden, omdat een ster dik wijls een bepaald type vertegenwoordigt en daardoor als het ware een indicatie vormt voor het soort film. Titel, regisseur of auteur worden in Engeland als beoordelings criteria van weinig waarde geacht. Wat dit laatste betreft leverde het Nederlandse onderzoek hogere uitkomsten op. Samen naar de film ja, gezellig! Het zo populaire motto van de collectieve reclamecam pagne van de Bond blijkt ook in Engeland op te gaan. In het algemeen is de bioscoop de plaats waar men in gezelschap naar toe gaat. Dat geldt zowel voor de jongeren als voor de ouderen. De bioscoop voorziet in dit opzicht speciaal in een behoefte tijdens de verkering, de verloving en het huwelijk, zij het dat de bezoekmogelijkheden van jonggehuwden grote beperkingen ondervindt als gevolg van het feit, dat men aan huis is gebonden door kinderen. Velen spreken dan ook de verwachting uit dat men de bioscoop weer frequenter zal gaan bezoeken, indien de kinderen wat zijn opgegroeid. Vooral de gehuwde vrouwen (meer dan 50 procent van hen) verklaarden het bezoek aan een bioscoop als een feestelijk beleven te be schouwen, een zienswijze welke ook door de Nederlandse gehuwde vrouw in meerderheid wordt gehuldigd. De vraag waar het op aan komt is derhalve deze, of men de gewoonte van het bioscoopbezoek na de beginjaren van het huwelijk, waarin men haar enigszins is ontwend, weer zal gaan op vatten. De collectieve propaganda-actie van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf, zoals die tot nu toe is gevoerd, is in het bijzonder met het oog op het onderhavige aspect sterk gericht op herstel van het bioscoopbezoek als gewoonte onder de categorie der gehuwden. Met belangstelling wach ten wij af tot welke aanbevelingen en mogelijke maatregelen het onderzoek van de Federation of British Film Makers in Engeland aanleiding zal geven. Nog slechts kort geleden werd uit Bonn bericht, dat de culturele commissie van de Westduitse Bondsdag de eind redactie had vastgesteld van het ont werp voor een filmwet. Het streven van de commissie was erop gericht, dat de wet op 1 september van dit jaar in werking zou treden. Met het oog hierop zou de behandeling van het wets ontwerp nog voor het zomerreces plaats vinden. Er hebben zich evenwel ontwik kelingen voorgedaan, die niet slechts remmend werken doch vermoedelijk tot een nieuwe voorbehandeling door de betrokken Bondsdagcommissies zullen leiden. Zoals wij reeds eerder hebben ver meld, is het wetsontwerp bij de Bonds dag ingediend om maatregelen moge lijk te maken die zullen leiden tot ver betering van de economische positie van de Westduitse filmindustrie. Onder meer denkt men dit te bereiken door de stichting van een filmfonds, dat als be langrijkste taak zou krijgen de bevor dering van de Westduitse filmproductie en een verhoging van de kwaliteit der te vervaardigen films. Het filmfonds zou ter versteviging van de economische grondslagen van de filmindustrie aan filmproducenten bedra gen uitkeren die zij zouden moeten ge bruiken voor de financiering van nieuwe Duitse films. De producenten zouden naar evenredigheid van de opbrengst van hun films in de Duitse Bondsrepubliek uitkeringen uit het fonds ontvangen. Het fonds zou zijn inkomsten hoofdzakelijk verkrijgen uit een afdracht van de West duitse bioscopen ter grootte van een zeker percentage der recettes. Boven dien werd overwogen de Duitse televisie te verplichten per uitgezonden film een bedrag van 40.000 D.M. aan het fonds af te dragen, voorzover het althans een film betreft die tot het bioscoopreper toire kan worden gerekend. Ter bevordering van de productie van Duitse korte films was in het ontwerp de verplichting neergelegd, dat iedere uit het fonds gesubsidieerde speelfilm bij de vertoning zou worden gekoppeld aan een nieuwe korte Duitse film. Daaren boven zouden ook de makers van korte jeugdfilms subsidies uit het fonds ont vangen. In de kringen van Duitse bioscoop exploitanten is het ontwerp van meet af niet onverdeeld gunstig ontvangen. Hoe wel de betekenis van een krachtige nationale filmproductie voor het Duitse bioscoopbedrijf volledig wordt erkend, zijn de exploitanten van oordeel, dat de filmwet de productiesector te eenzijdig bevoordeelt door het risico van de film productie in nog grotere mate dan reeds het geval was af te wentelen op de bio scoopexploitanten, zonder dat de laat- sten een duidelijk aanwijsbaar profijt wordt geboden. Daarbij moet men in aanmerking nemen, dat, ofschoon in tal van Duitse deelstaten op bioscoopvoor stellingen geen vermakelijkheidsbelasting meer wordt geheven of het effect van de belasting nagenoeg te verwaarlozen 266

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1964 | | pagina 16