Commissie Tan Geschillen
De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (TWEEDE KAMER)
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgend arbitraal
vonnis gewezen inzake
HAFBO N.V., gevestigd te Amsterdam en domicilie gekozen
hebbende ten kantore van Mr L R. Voute, Herengracht 499 te
Amsterdam, eiseres, contra
DE HEER P. KIJZER, exploiterend de filmproductiezaak
Kappa Film Productie, wonende te Amsterdam en domicilie
gekozen hebbende ten kantore van Mr J. van Schaik. Joh.
Vermeerstraat 15 te Amsterdam, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbi
trage-Reglement van de Bond benoemd en aangewezen als
arbitragecollege voor de beslechting van geschillen tussen leden
van de Bond onderling.
IN AANMERKING NEMENDE
dat eiseres bij request dd. 5 juni 1964 een geschil contra
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request afschrift
aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier
te zijn ingelast;
dat de Voorzitter van de Commissie van Geschillen de be
handeling van dit geschil overeenkomstig artikel 15 G van het
Arbitrage-Bondsreglement spoedeisend heeft verklaard;
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting,
gehouden op maandag 15 juni 1964 op het Bureau van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond te Amsterdam;
dat aldaar zijn verschenen Mr H. J. Daam en de lieer J.
Nijland, respectievelijk gedelegeerd commissaris en commis
saris van eiseres, benevens haar rechtskundig raadsman Mr AE.
dn Perron, enerzijds en de heer P. Kijzer gedaagde en diens
rechtskundig raadsman Mr J. van Schaik, anderzijds;
dat Mr J. van Schaik namens gedaagde in hoofdzaak heeft
verklaard, dat er alvorens gedaagde naar New York ging voor
de bespreking met Embassy onderhandelingen tussen partijen
zijn geweest over een nieuwe verhouding van gedaagde tot
eiseres; dat namelijk op een gegeven moment naar aanleiding
van de zeer slechte financiële toestand van eiseres tussen
partijen moeilijkheden zijn ontstaan en men het erover eens was,
dat enerzijds gedaagde niet langer directeur moest zijn en
anderzijds eiseres van diens kwaliteiten als inkoper moest
blijven profiteren; dat tussen gedaagde en de commissarissen
van eiseres, Mr H. J. Daam, J. Nijland en Mr N. J. P. Giltay
Veth, op het moment van gedaagdes vertrek naar Amerika tot in
details overeenstemming was bereikt over een concept-contract;
dat hierin was geregeld, dat gedaagde per 1 mei 1964 geen
directeur van eiseres meer zou zijn en zelfstandig zou gaan
bemiddelen bij de aankoop van films door eiseres, in die zin.
dat hij verplicht was alle door hem verworven films aan
eiseres aan te bieden; dat hij voorts de supervisie bij het uit
brengen van belangrijke films zou houden; dat gedaagde ten
slotte commissaris van eiseres zou worden; dat genoemde com
missarissen de meerderheid van de aandelen hadden, doch bij
de sanering van eiseres ook nieuwe financiers werden aange
trokken, die over de regeling met gedaagde moesten worden
ingelicht; dat juridisch gezien gedaagde uitsluitend door de ver
gadering van aandeelhouders als directeur ontslagen kan worden,
doch dat toen gedaagde naar Amerika vertrok van de zijde
van genoemde commissarissen is gesteld, dat hij erop kon
rekenen, dat het contract in orde kwam; dat gedaagde op deze
basis is vertrokken; dat aan verschillende instanties sedert half
april bijvoorbeeld aan banken door eiseres schriftelijk
mededeling is gedaan ondertekend door de heer H. A.
Damen dat gedaagde per 1 mei niet meer bij eiseres werk
zaam zou zijn: dat persoonlijke vrienden van gedaagde bij
Embassy bereid waren het Embassy-product aan eiseres in
distributie te geven; dat daartegenover over de deplorabele
positie van eiseres in het buitenland, ook Amerika, geruchten
de ronde deden; dat gedaagde wel kon onderhandelen, doch
geen bevoegdheid meer had namens eiseres een decisie te
nemen; dat in de overeenkomst over de nieuwe verhouding
tussen eiseres en gedaagde was voorzien, dat ook voor het
Embassy-product de provisieregeling voor gedaagde van kracht
zou zijn; dat over de voorgaande onderhandelingen met Em
bassy geen correspondentie bestaat en de door eiseres over
gelegde brief van 24 januari het enige schriftelijke stuk is;
dat gedaagde bij zijn onderhandelingen in New York er reke
ning mede moest houden, dat er geruchten over de slechte
situatie binnen eiseres liepen, dat gedaagdes heengaan als
directeur gezien de goodwill die hij persoonlijk had het
voor Embassy nog weinig aanlokkelijk maakte haar product
aan eiseres toe te vertrouwen, vooral toen men vernam dat een
aantal exploitanten van haar deel uitmaakten, dat er geen
uitstel meer mogelijk was, omdat de zaak al zo lang liep,
en dat de heer Nijland die hem had gezegd met voorstellen
terug te komen niet bereikbaar was; dat bij de besprekingen
met Embassy bleek, dat een zeer hoge garantie werd gevraagd,
terwijl gedaagde maar tot dollar kon gaan; dat
het gedaagde is gelukt het product te kunnen krijgen zonder
garantiebetaling; dat Embassy voor de financiering heeft ver
wezen naar de bevriende relatie Pantheon Films een distributie
overeenkomst voor Nederland is gesloten en laatstgenoemde een
garantie van dollar heeft betaald, terwijl in het
licentiecontract onder meer is bepaald, dat gedaagde de sales
control over het product moet hebben; dat gedaagde het
Embassy-product niet heeft en alleen namens Pantheon Films
de betrokken films mag verhuren; dat er geen overeenkomst
tussen gedaagde en Pantheon Films bestaat; dat gedaagde bij
zijn terugkomst aan eiseres heeft medegedeeld, dat Pantheon
Films als financier was aangetrokken; dat hij de films aan
eiseres heeft aangeboden tegen een percentage van na
aftrek van kosten en zonder enige garantie, onder de mede
deling dat Pantheon Films een sales control heeft geweigerd
tot tweemaal toe; dat gedaagde namelijk in een aandeelhouders
vergadering nogmaals het bod heeft gedaan; dat gedaagde
hiermede zijn verplichting als neergelegd in de concept-overeen
komst is nagekomen; dat ook na de terugkomst van gedaagde
overeenstemming over deze concept-overeenkomst bestond, ten
bewijze waarvan verwezen zij naar een tweetal brieven ge
schreven door Mr Giltay Veth op 23 en 28 april respectievelijk
aan spreker en commissarissen en aan spreker; dat de moeilijk
heden eerst zijn begonnen toen Mr P. Meerburg van vacantie
terug kwam; dat op 15 mei spreker van Mr J. R. Voute bericht
ontving, dat tegen gedaagde een dagvaarding in kort geding was
uitgebracht; dat hierna tussen partijen weer is onderhandeld,
andermaal een accoord is bereikt en het kort geding is in
getrokken; dat hoewel de heren Daam en Nijland het met het
nieuwe accoord eens waren, dit uiteindelijk toch weer niet
doorging op instigatie van Mr Meerburg, die gedaagde overal
zwart maakt en die hem bij Kriterion Rotterdam niet langer
als directeur gehandhaafd wil zien en daartoe stappen heeft
ondernomen; dat het Embassy-product niet vóór de weigering
van eiseres elders is aangeboden; dat Pantheon Films Inc. te
New York gevestigd is aan de Fifth Avenue 521 sedert 5 juni
1957 en Harold Roth president is;
dat Mr A. E. du Perron namens eiseres in hoofdzaak heeft
verklaard, dat de bespreking in april in New York diende om
de onderhandelingen tussen Embassy en haar af te ronden;
dat hierover in het archief van eiseres geen stukken meer zijn;
dat al min of meer overeenstemming was bereikt over een
verdeelsleutel van en over de garantie nader gesproken
diende te worden; dat het de bedoeling van eiseres was over de
condities na terugkomst van gedaagde een decisie te nemen;
dat toen gedaagde naar Amerika ging er nog geen contract over
een agentuurschap was al was er een grote mate van overeen
stemming over de tekst; dat deze echter nog aan de vergadering
van aandeelhouders moest worden voorgelegd; dat bovendien
het contract eerst op 1 mei zou ingaan; dat echter wel was
voorzien dat de percentageregeling als bedoeld in de overeen
komst ook voor het Embassy-product zou gelden, hetgeen for-
277