Groeiende betekenis AMSTERDAM Met de uitreiking van de Gouden Beer aan het lid van onze organisatie, de heer B. Haanstra, voor zijn film „Alleman" als beste grote documentaire en van de Zilveren Beer aan de heer R. Houwer wegens de kwaliteiten van diens korte film „Aanmelding" viert onze filmproductie andermaal triomfen op een van de voor naamste wereldfestivals, de Berlinale. In 1960 werd reeds een Gouden Beer toegekend aan ons lid de heer H. van der Horst voor zijn film „Faja Lobbi", in 1962 aan de heer J. Vrijman voor zijn film „De werke lijkheid van Karel Appel" en in 1963 aan ons lid de heer Ch. Huguenot van der Linden voor de film „Bouwspele- ment". In 1961 verwierven de heer F. Rademakers met zijn speelfilm „Makkers staakt Uw wild geraas" en de heer G. Sluizer met zijn korte film „De lage landen" ieder een Zilveren Beer. De nieuwe buitenlandse lauweren aan het al zo rijk versierde vaandel van onze nationale filmerij geven reden tot diepe voldoening. In de eerste plaats voor de betrokken filmkunstenaars, die wij hierbij van harte feliciteren. In de tweede plaats voor ons land; niet slechts, omdat onze film- creatieve mogelijkheden aangetoond zijn, maar vooral ook omdat het behaalde succes een uniek vlagvertoon betekent, met het veelvoudig effect van grotere internationale ver toningskansen. Wanneer we filmcultureel beginnen mee te doen in creatieve zin wel te verstaan, want in geschrifte hadden we al jaren het hoogste woord dan mag wel eens herinnerd worden aan de voorzichtige maar gestage en doelbewuste arbeid, waarmee in een goed samenspel tussen overheid en bedrijfsleven de nationale filmproductie tot ontwik keling wordt gebracht. Uiteraard hebben wij vele grieven tegen het fiscale beleid op filmgebied, maar de bewering van de Linie bijvoorbeeld, dat Haanstra zijn succes op puur eigen kracht behaald zou hebben „in een land waar de overheid weinig doet om een bloeiende filmproductie te stimuleren", is bepaaldelijk niet in overeenstemming met de feiten. De heer Haanstra heeft hierover in Berlijn dingen gezegd, die integendeel van oprechte waardering getuigen. Natuurlijk heeft hij gewoekerd met zijn uitzonderlijk talent en de hem gegeven kansen benut. Deze waren echter niet gering. Indien zijn film immers niet voor 80 procent uit de beschikbare fondsen zou zijn gefinancierd, dan zou zij niet tot stand gekomen zijn. Dat de film ruimschoots geamortiseerd is, is tenslotte een gelukkige bijkomstig heid achteraf. Het is de tijdige en ruime financiering, die nagenoeg het gehele risico voor haar rekening nam, welke de vervaardiging van „Alleman", evenals die van zovele andere films, heeft mogelijk gemaakt. Er is echter nog veel meer gebeurd! Het Nederlandse verhuur- en bioscoopbedrijf heeft zich ook nu weer energiek achter het eigen product geschaard. Ondanks de enorme fiscale onbil lijkheden, waardoor niet minder dan 435.000 aan ver- makelijkheidsbelasting op tafel moest worden gebracht, alvorens „Alleman" vertoond kon worden, heeft men de film in kwestie deskundig en royaal gelanceerd. Men heeft het hele risico genomen, bijgedragen in de produktiekosten en 25 a 30 procent meer betaald dan gemiddeld aan buiten lands werk ten koste wordt gelegd, het geen een auteurs- prijs vertegenwoordigt van circa IV* miljoen. Neen, wan neer er succes is op filmgebied, dan is dit zeker niet te danken aan de Bloem's, de De la Parra's, de Saaltink's en de Baesjou's. De laatdunkendheid en het ontstellend gemis aan kennis van zaken en aan verantwoordelijkheidsbesef waarmede onze nationale filmerij in een soort kletskoek wordt afgedaan, hebben eerder remmend gewerkt, voor zover men er althans enige invloed aan mag toekennen. Het zijn onze ernstige, talentvolle filmers, zij die met het beleid op productiegebied van doen hebben en ons film bedrijf, die de laatste jaren samen filmgeschiedenis maken in ons kleine landje. Wanneer de regering er in zou slagen de ingewikkelde en verouderde fiscale belemmeringen, waaraan wij laboreren, weg te nemen, kan er op de moeizaam gelegde grondslagen een nationale productie op getrokken worden, die ons in het Europese filmcomplex een plaats doet innemen gelijkwaardig aan het geheel onzer nationale culturele prestaties. 253

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1964 | | pagina 3