dat statutair bevoegd is om bij overtredingen van Statuten, reglementen en besluiten dan wel bij handelingen in strijd met de algemene belangen of de waardigheid van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf of met de goede naam van de Bond straffen op te leggen, ziet veeleer zijn taak in het in het reine brengen van dingen die niet deugen en in het geven van waarschuwingen. Daarbij speelt ook het Bondsbureau een belangrijke rol, doordat het bij het con tact met de leden individueel de nodige aanwijzingen geeft, welke een behoorlijke nakoming van de reglementen be vorderen. Het ligt voor de hand, dat men in een dynamisch bedrijf de reglementen niet moet hanteren volgens een star stramien, maar als levend recht, dat verankerd is in de telkens wisselende omstandigheden waarin het bedrijf werkt en waaraan het zich voortdurend moet aanpassen. Onze disciplinaire rechtspraak heeft een grote tijd gekend in de beginjaren van het bestaan van de organisatie, toen het voor haar bestaan er op of er onder was en een aantal leden de opgelegde verplichtingen niet zonder meer wilden nakomen, omdat zij nu eenmaal niet voldoende organisa torisch besef en geen organisatorische traditie kenden. Natuurlijk zijn er in die tijd wel eens felle meningsverschil len over de toepassing van de tuchtrechtspraak geweest, die haar eindpunt vonden in de algemene ledenvergadering, welke destijds als beroepsinstantie werkte en waarin ieder lid zijn stemrecht kon uitoefenen. Daardoor werden kwesties aangaande de tuchtrechtspraak midden in de belangstelling van de bedrijfsgenoten geplaatst en gaven zij aanleiding tot emotionele discussies en meningsverschillen. De algemene vergadering, die in een geval van tuchtrechtspraak een moeilijk hanteerbaar college was, heeft echter steeds in meerderheid achter zijn Hoofdbestuur gestaan. In de ge vallen, waarin bij de rechter de nietigheid is ingeroepen van disciplinaire beslissingen, hetgeen enige malen is ge schied, zijn de uitspraken van onze organisatie steeds be vestigd. Wij van onze kant zien in het desbetreffende Koninklijke Besluit en speciaal in de eis dat het in hoogste instantie beslissende orgaan in meerderheid zal bestaan uit per sonen niet behorende tot de onderwerpelijke bedrijfstak of betrokken bij de desbetreffende bedrijfsorganisatie een extra schakel in het organisatorische bestel, waaraan uit een oogpunt van rechtszekerheid wat ons betreft niet direct behoefte bestond. Bij onze organisatie had de aangelegenheid van het appèl bovendien reeds een bepaalde ontwikkeling onder gaan. Gezien de uitbreiding van het aantal leden van de Bond kon de ledenvergadering op den duur niet meer als beroepsorgaan functioneren. Daartoe is ingeschakeld de Ledenraad, welk college kort voor de oorlog in het leven is geroepen en bepaalde taken van de algemene ledenver gadering overnam. De Raad is paritair samengesteld uit bioscoopexploitanten en filmverhuurders respectievelijk filmproducenten. Hoewel de voorzitter en vice-voorzitter van het Hoofdbestuur qualitate qua in de Ledenraad zitting hebben, hadden zij bij de behandeling van beroepzaken in het kader van de tuchtrechtspraak geen stemrecht. Gelet op het feit, dat deze constructie nimmer tot moeilijkheden aan leiding heeft gegeven, zouden wij derhalve eigener be weging niet tot wijziging van de bepalingen omtrent de verenigingsrechtspraak zijn overgegaan. Toen de wetgever ons daartoe verplichtte, stonden wij voor twee mogelijkheden, namelijk het scheppen van één instantie, welke dus in meerderheid moest bestaan uit niet- leden, of de handhaving van twee instanties, in dier voege, dat de leden alsnog de toegang tot een eigen bedrijfs- instantie niet zou worden onthouden. Wij hebben de laatste mogelijkheid gekozen, zodat ook thans het Hoofdbestuur in eerste aanleg over eventuele overtredingen heeft te oor delen. Dit heeft voor de leden het voordeel, dat de conse quenties van eventuele overtredingen in eerste instantie zijn onderworpen aan het oordeel van bedrijfsgenoten, die bij de beoordeling grotere objectiviteit aan de dag leggen dan buitenstaanders vaak veronderstellen, omdat de Hoofd bestuurders dit soort zaken niet beoordelen vanuit indivi duele verhoudingen, maar vanuit de eigenaardige neutraliteit die een besturend college ook van een bedrijfsorgani satie als college als het ware vanzelf adapteert. Boven dien heeft de delinquent om hem zo te noemen bij het Hoofdbestuur het voordeel, dat hij zijn eigen taal kan spreken en horen. Aan de Hoofdbestuurstafel worden de zaken als het ware met wederzijds begrip beoordeeld. Er wordt dan ook zelden beroep ingesteld en ook onder de vigueur van de Ledenraad kwam het maar weinig voor, dat in beroep een andere beslissing werd genomen, al is in een enkel geval bij uitzondering de strafmaat gewijzigd. Al moeten wij aan de veranderingen die zich thans voor doen wennen, wij leggen nochtans vol vertrouwen de taak van beroepsinstantie in handen van het nieuwe College. Als de beslissingen in appèl zouden kunnen bijdragen tot grotere rechtszekerheid van de leden en tot versteviging van de tucht in onze organisatie, dan kan de funtionering van het College van appèl niet anders betekenen dan verrijking van de organisatie. Ook de verdere voorwaarden die krachtens het Koninklijk Besluit ten grondslag moeten liggen aan de disciplinaire rechtspraak zijn in Statuten en reglementen vastgelegd, waar bij opvalt, dat er in dit opzicht weinig is veranderd met de situatie in het verleden. Er werden ook vroeger voldoende waarborgen gegeven voor een deugdelijke berechting, de beslissingen werden ook voorheen behoorlijk met redenen omkleed en ten aanzien van de strafsancties werden ook vroeger maxima gesteld. Wat dit laatste betreft was er echter één uitzondering, doordat de algemene ledenverga dering op voorstel van het Hoofdbestuur een lid van het lidmaatschap vervallen kon verklaren, indien dit had ge handeld in strijd met de statuten of reglementen. Bij de desbetreffende wijziging van de Statuten is deze laatste mogelijkheid geschrapt. Bovendien is het maximum bedrag van de boete in verband met de geldsontwaarding aangepast. Hierna werden de leden van het College van Appèl voor geïnstalleerd verklaard. De Voorzitter van het College van Appèl, Mr. D. Bijdendijk, bracht de Bondsvoorzitter mede namens zijn collega's dank voor diens woorden. De heer Bijdendijk beklemtoonde, dat er als uitvloeisel van de door hem ver richte functies bij de Rijksfilmkeuring tussen hem en de Bond reeds meer dan dertig jaar banden bestaan. Hij stelde het op prijs, dat de contacten met het georganiseerde Nederlandse film- en bioscoopbedrijf door zijn benoeming tot Voorzitter van het College van Appèl konden worden gecontinueerd. Mr. Bijdendijk verklaarde zich ervan bewust te zijn, dat het College van Appèl een moeilijke taak was opgelegd. Hij gaf de verzekering, dat de leden van het College deze taak naar beste weten en op de meest objec tieve wijze zouden vervullen. Nadat de Bondsvoorzitter mededeling had gedaan van de benoeming door het Hoofdbestuur van Mej. Mr. C. A. Krietemeyer tot secretaresse van het College van Appèl, werd de installatievergadering door hem gesloten. De aan wezigen bleven nog enige tijd ter nadere kennismaking bijeen. 256

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1964 | | pagina 6