Z CU l/J Dames en Heren, Ik heb U bij de opening (de toen aanwezigen zullen zich dat herinneren) verklapt dat ik graag een weekje vakantie voor de Filmweek zou hebben over gehad. Dat heeft er niet in gezeten. Ik heb het moeten doen met de openingsavond en de sluitingsavond. Als ik de reacties in de pers goed heb gevolgd, heb ik in ieder geval heel wat moeten missen. De grote mate van publiciteit die U heeft gekregen, heeft U ongetwijfeld niet in de eerste plaats gekregen, omdat men uit toeristisch oogpunt, wat overigens ook zeer waar is, Arnhem zo een bijzonder interessante stad vindt. De publiciteit is gekomen omdat uw Filmweek van bijzonder goede kwaliteit is geweest. Daarbij moet worden gevoegd dat U bijzonder gunstig, ongunstig weer heeft gehad, hetgeen misschien mede de publieke belangstelling heeft bevorderd. Ik geloof, dat alleszins kan worden geconstateerd, evenals de heer Bosman heeft gedaan, dat deze Film week tot dusverre een bijzonder goed verloop heeft gehad. Ik zou dan nu nog even willen stipuleren de taak van de overheid het kunstleven in Nederland te stimuleren. Er is in Uw Filmweek, dank zij de medewerking van het bestuur van Uw organisatie en van Uw Stichting, veel plaats ingeruimd voor Nederlandse korte films, die voor een deel met subsidie van het toenmalige Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zijn gemaakt. Om alle zorgen te vermijden, het zal U duidelijk zijn dat het tegenwoordige Ministerie van C. R. M. niet voor nemens is van een dergelijke politiek af te wijken. Hoewel de reacties van de pers verschillend zijn geweest, heeft de belangstelling die de korte film heeft gekregen mij zeer verheugd. Ik mag constateren, dat deze belangstelling de vergelijking met de belangstelling voor buitenlands werk zeer goed kan doorstaan. Het is een belangstelling die de korte film alleszins verdient. De korte film biedt immers meer dan de speelfilm mogelijkheden voor experimenten. Bovendien is de korte film bijzonder interessant, omdat de maker van de toekomstige speelfilm zich daar vaak het eerst in manifesteert. Thans, Dames en Heren, is de beurt aan een ander aspect van de overheidsbemoeienis. Dat is de uitreiking van de tweejaarlijkse Staatsprijs Filmkunst. Het heeft mij bijzonder veel genoegen gedaan, dat ook ditmaal een aantal vooraanstaande personen die op het gebied van de film werkzaam zijn, bereid zijn geweest in de jury zitting te nemen. Over die jurywerkzaamheden moet U niet gering denken. De leden van de jury hebben bijna veertig korte films moeten zien, wat uiteraard tijdrovend en vermoeiend is. Daarnaast heeft men moeten volvoeren het nauwelijks minder tijdrovend discussiëren over de beslissing en tenslotte heeft men het juryrapport moeten opstellen. De jury was dit keer samengesteld uit één filmmaker, twee vooraanstaande critici, één filmcriticus, die zich bovendien op het terrein van de film- vorming verdienstelijk heeft gemaakt, en een bioscoopexploitant, die in korte tijd een reputatie heeft verworven door een vooruitstrevende programmering in zijn Amsterdamse bioscoop. Niet alleen het arbeidsveld van deze juryleden was aanleiding om het advies met veel vertrouwen tegemoet te zien. Dit was ook het geval door de omstandigheid, dat de verschillende stromingen die gelukkig op het gebied van de film bestaan, in zekere mate in de jury waren vertegenwoordigd. In de beginjaren van deze Staatsprijs had de jury nog de mogelijkheid om films in hun eigen categorie te beoordelen. De taak van de jury is de laatste jaren aanzienlijk zwaarder geworden, omdat zij nu de beste film moet aanwijzen onafhankelijk van de vraag, of die betreffende film een bedrijfsfilm is, een televisiefilm, een wetenschappelijke film of een geheel vrije film. Graag betuig ik mijn bijzondere dank aan de jury voor de uiterst consciëntieuze wijze waarop zij haar taak heeft opgevat. Die dank geldt de heer Boost als voorzitter, en de leden de heren Blokker, Haanstra, Koppies, Wielek en Van der Molen, die als secretaris heeft gefungeerd. Het is met groot genoegen, dat ik het advies van de jury tot het mijne heb gemaakt door de Staats prijs Filmkunst 1965 toe te kennen aan de jonge cineast Frans Weisz voor zijn film „Een Zondag op het eiland van de Grande Jatte". Zoals U weet, Dames en Heren, betreft het hier een film die vervaardigd kon worden door het samen gaan van overheid en bedrijfsleven, namelijk de jubileumcommissie van de Boekenweek. Ik hoop dat de Staatsprijs niet alleen voor de Nederlandse filmers een stimulans zal zijn, maar ook voor het bedrijfs leven in Nederland om nog meer dan tot dusver het geval is zich via het filmmedium met zijn zo grote mogelijkheden te uiten. Vervolgens heb ik op advies van de jury besloten een eervolle vermelding toe te kennen aan Joan van der Keuken voor diens film „Blind kind", die hij in opdracht van de V.P.R.O. heeft vervaardigd. De beslissing van de jury op dit punt is allerminst gemakkelijk geweest. Ik zou hier van „Blind kind" nog willen zeggen, dat het ongetwijfeld overbodig is om te constateren welke grote verschillen er bestaan tussen televisie en bioscoop. Maar het doet mij groot genoegen bij deze onderscheiding van een televisie film te mogen constateren, dat er naast deze grote verschillen ook belangrijke raakvlakken tussen de twee media zijn. Voor ik tenslotte de heer Weisz zelf de hand mag drukken heb ik nog melding te maken van een tweede eervolle vermelding, die ik wederom conform het advies van de jury, gaarne heb toegekend aan Hattum Hoving voor zijn film „Interludium Electronicum" als hogeschoolvoorbeeld van pure bedrijfsfilm. Enerzijds, Dames en Heren, heeft de maker van deze film in ruime mate gebruik gemaakt van de artistieke mogelijkheden die het onderwerp hem bood. Aan de andere kant mag ik ook hulde brengen aan de opdrachtgevers, die er gezonde opvattingen over bedrijfsfilms op na houden door de cineast binnen het kader van zijn opdracht grote bewegingsvrijheid te geven. 434

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1965 | | pagina 19