mar Bergman
Toespraak geschreven door Ingmar Bergman, voorgelezen door Kenne Fant, Directeur
van de Svenska Filmindustrie (bij afwezigheid van Ingmar Bergman in verband met
zijn ziekte)
Majesteit, Koninklijke Hoogheden, Excellenties, Dames en Heren,
Het kunstzinnig scheppingsproces heeft zich bij mij altijd gemanifesteerd als honger.
Met een zekere voldoening ben ik dankbaar geweest voor deze behoefte, maar zolang
ik bewust heb geleefd heb ik mij nimmer afgevraagd waarom deze honger ontstaan
is en zo sterk om bevrediging vroeg. In de laatste jaren waarin de honger minder
wordt en getransformeerd is in iets anders, verlang ik er naar om uit te vinden waarom
ik „artistieke activiteit" ontplooi.
Een prille herinnering uit mijn kinderjaren is mijn behoefte om mensen mijn prestaties
te tonen: mijn tekenkunst, mijn kundig spel met de bal tegen de muur, de eerste
zwemslagen.
Ik herinner mij dat ik een sterke behoefte had om de aandacht van de grote mensen
te trekken voor deze uitingen van mijn aanwezig zijn in de buitenwereld. Nooit vond
ik dat mijn medemensen voldoende belangstelling voor mij hadden. Dat is de reden
waarom ik, toen de werkelijkheid begon tekort te schieten, mijn verbeelding in het
werk begon te stellen. Mijn vriendjes van dezelfde leeftijd vermaakte ik met geweldige
verhalen over mijn geheime heldendaden. Het waren vervelende leugens die hopeloos
tekort schoten zodra ze geconfronteerd werden met het platte skepticisme van de mij
omringende wereld. Een kind op zoek naar menselijk contact, bezeten door zijn
verbeeldingskracht was heel snel omgevormd in een gekwetste, slimme en argwanende
dagdromer.
Maar een dagdromer is alleen maar een kunstenaar in zijn dromen.
De behoefte om mensen aan het luisteren te krijgen, om tot een gesprek te komen,
om te leven in de warmte van een gemeenschap, bestond nog steeds. Die behoefte
werd sterker naarmate de gevangenismuren van de eenzaamheid zich rond mij sloten.
Onnodig te zeggen dat de filmkunst mijn uitdrukkingsmiddel wordt. Ik maakte mij
verstaanbaar in een taal die voorbij ging aan woorden, die mij ontbraken, aan muziek,
die ik niet beheerste, aan schilderkunst, die mij onverschillig liet. Opeens had ik een
mogelijkheid om in betrekking te komen met de mij omringende wereld in een taal
die letterlijk van ziel tot ziel wordt gesproken in volzinnen die op een haast wellustige
manier ontsnappen aan de controle van het verstand.
Met de gretige honger van een kind legde ik beslag op het middel om mij te uiten
en twintig jaar lang heb ik onvermoeid en in een soort van roes gezorgd voor het
verschaffen van dromen, geestelijke opwinding, verbeeldingen, aanvallen van krank
zinnigheid, neurosen, godsdienstige controversen en volslagen leugens. Mijn honger
is bij voortduring nieuw gebleven. Geld, roem en sukses zijn in verbazingwekkende
mate mijn deel geweest, maar op de keper beschouwd onbeduidende gevolgen van
mijn geestelijke omzwervingen.
461