Nieuw onderzoek bioscoopgewoonten
van de vrouw in Frankrijk
Vakanties in Nederland over drie perioden
In het zojuist verschenen rapport
wordt naar voren gebracht dat de
enquête bevestigt dat ook bij de
vrouw de jeugd duidelijk het meest
naar de bioscoop trekt. Gemiddeld
gaat men beneden de 25 twee tot
drie keer zo vaak per jaar als de
vrouw boven de 50.
22 van de ondervraagde vrou
wen in juni 1965 tussen 18 en 25
jaar was in de toen verstreken pe
riode van veertien dagen naar de
bioscoop geweest. Daartegenover
staat dat slechts 6,5 van de
vrouwen tussen 56 en 65 jaar naar
de bioscoop was geweest. Het ok-
toberonderzoek geeft aan dat
44,5 van de vrouwen tussen 18
en 25 jaar minstens één keer per
maand naar de bioscoop gaat tegen
over 10,5 in de leeftijdsgroep
van 56 tot 65.
Gemiddeld een keer per maand
naar de bioscoop
leeftijdsgroep
18 tot 25
26 tot 35
36 tot 45
46 tot 55
56 tot 65
■p
oktober 1965
jaar
44,5
jaar
15
jaar
13,5
jaar
14,5
jaar
10,5
bezoek van de vrouw toont aan dat
werkende vrouwen die gerekend
kunnen worden tot hoger personeel
of werkzaam zijn in een vrij beroep
het meest naar de bioscoop gaan.
Bij huisvrouwen loopt deze be-
zoeksfrequentie parallel met het be
roep van de man.
15,5 van de vrouwen uit de zo
genaamde hogere beroepen was in
de twee weken voorafgaande aan
de juni-ondervraging naar de bio
scoop geweest, tegenover 9 van
het ondervraagde fabriekspersoneel
en 7 van de vrouwen op het plat
teland. In de grote steden gaat men
vaker naar de bioscoop dan in
kleine plaatsen en veel vaker dan
op het platteland. Bovendien gaat
men in de Franse steden momentee]
eerder naar een première-theater in
het centrum dan naar een buurt-
zaak. Comfortoverwegingen en ge
richte bewuste keus van de film
spelen hierin een voorname rol. Van
alle ondervraagde vrouwen gaat
slechts 38 een enkele keer naar
een buurtzaak, waaronder in deze
enquête wordt verstaan een bio
scoop gelegen op minder dan 10 mi
nuten lopen van de woonplaats. In
sommige drukbevolkte wijken van
Parijs is dit aantal gedaald tot
26%.
De opmerking in het rapport over
de televisie-invloed is interessant.
Bij hen die gemiddeld minstens één
keer per maand naar de bioscoop
gaan, heeft het wel of niet bezitten
van een televisie-toestel geen in
vloed. In de groep die vaker dan
een keer per maand naar de bio
scoop gaat, ziet men meer niet-tele-
visiebezitsters.
In juni en oktober 1965 werd in opdracht van de Franse overheid in
samenwerking met het Centre National du Cinéma een onderzoek
ingesteld naar de bioscoopgewoonten van de vrouw in Frankrijk. Voor
het onderzoek werden 8000 interviews afgenomen. De leeftijd van de
geïnterviewden die uit alle lagen van de bevolking afkomstig waren,
lag tussen 18 en 65 jaar.
Deze gegevens over het bezoek
van de vrouw komen overeen
met een soortgelijk onderzoek in
Frankrijk gehouden onder zowel
vrouwen als mannen in maart
1965, waaruit bleek dat 75%
van de Franse bevolking tussen
15 en 24 jaar gemiddeld minstens
één keer per maand de bioscoop
bezoekt. Bovendien bleek in
maart dat dit bezoekgemiddelde
in de leeftijdsgroep tussen 15 en
17 jaar nog hoger ligt.
Een van de opvallende conclu
sies in het rapport is dat het
bioscoopbezoek langzamerhand
verandert van een voornamelijk
geïmproviseerd plotseling opko
mend gaan, tot een toenemend
bewust vooraf beraamd en over
wogen uitgaan.
TELEVISIE-INVLOED
In het rapport wordt opgemerkt
dat het niet gerechtvaardigd is
te stellen dat de televisie voor
velen in de plaats is gekomen
van de bioscoop. Wel heeft de
televisie een verandering teweeg
gebracht in het bioscoopbezoek.
Dit betreft niet zo zeer de fre
quentie, waarvoor een complex
van factoren verantwoordelijk is.
Door de televisie is het bezoek
aan de bioscoop in vele gevallen
geworden tot een gebeurtenis
die de sleur doorbreekt en waar
op men zich enige tijd van te
voren instelt. Het „eventjes een
filmpje gaan zien" in een wille
keurige bioscoop gaat in Frank
rijk langzamerhand verdwijnen,
zeker bij de vrouw.
De regering gaat akkoord met het op 14 oktober 1965 door de
Stichting van de Arbeid uitgebrachte advies over de spreiding
van de bedrijfsvakanties in de komende jaren.
Dit houdt in, dat de Stichting van de Arbeid voor 1966 aan het
bedrijfsleven het volgende vakantieschema, dat alleen van toe
passing is op collectief sluitende bedrijven, zal adviseren:
Ie periode: 4 t.e.m. 16 juli: de metaalindustrie plus het westen
van Nederland (Noord- en Zuid-Holland; Utrecht en Gelderland
ten noorden en westen van de rivieren);
2e periode: 17 t.e.m. 30 juli: 't bouwbedrijf en aanverwante
bedrijven, de confectie-industrie plus het oosten en noorden van
Nederland:
3e periode: 31 juli t.e.m. 13 augustus de textielindustrie plus het
gedeelte van Nederland bezuiden de grote rivieren. Het ligt in
de bedoeling deze drie groepen jaarlijks te laten rouleren.
Het kiezen van I juli als aanvangsdatum van het schema is
mogelijk geworden doordat vele schoolbesturen positief gerea
geerd hebben op het verzoek van de staatssecretaris van onder
wijs en wetenschappen, die in het vorige schooljaar de besturen
heeft verzocht te bevorderen, dat alle lagere scholen per 1 juli
de vakanties laten beginnen.
Plaatselijk kan men zelf verder informeren.
11