dicaat niet tot stand is gekomen; dat gedaagde ondanks her haalde aanmaning in gebreke blijft het bedrag terug te betalen; dat gedaagde wil decreteren, op welke wijze zij dit bedrag zal terugbetalen, maar dat eiseres het standpunt inneemt, dat zij het bedrag onverplicht aan gedaagde heeft betaald, dat zij geen schuld aan gedaagde had en dat gedaagde derhalve verplicht is het gehele bedrag terug te betalen; dat gedaagde aan een der voorwaarden waarop de geldlening aan het syndicaat zou wor den verstrekt, namelijk de levering van filmmateriaal, niet of althans onvoldoende heeft voldaan; dat eiseres wel bereid is met gedaagde een regeling voor de terugbetaling te treffen, maar dat gedaagde in de eerste plaats dan moet erkennen, dat zij tot onmiddellijke terugbetaling verplicht is en ten tweede dat gedaagde 5 rente moet betalen over het verschuldigd bedrag vanaf de dag, waarop het geschil is aanhangig gemaakt; dat eiseres haar vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voor raad te verklaren intrekt; dat de heer H. Nde Haan namens gedaagde hiertegen in hoofd zaak heeft aangevoerd, dat hij het tegenover de andere credi teuren van gedaagde niet verantwoord acht met eiseres een regeling te treffen als door haar verlangd; dat het door eiseres met het oog op de sanering van gedaagde gestort bedrag niet eerder behoeft te worden terugbetaald dan nadat de sanering zal zijn afgewikkeld; dat er geen rentevergoeding tussen partijen is overeengekomen; dat gedaagde de voorwaarden, waarop eiseres het gevorderd bedrag heeft beschikbaar gesteld, name lijk het leveren van bepaalde films, voorzover mogelijk in acht heeft genomen; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 van de Statuten en artikel I van het Arbitrage-Bondsreglement van de Neder landsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrage reglement; dat 'dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop- Bond; dat vaststaat, dat eiseres met het bedrag van 50.000,zou deelnemen in een nieuw te vormen syndicaat ter financiering van gedaagde en dat dit syndicaat niet tot stand is gekomen; dat eiseres dan ook onverplicht dit bedrag aan gedaagde heeft betaald en dat gedaagde verplicht is tot terugbetaling, zoals eiseres terecht heeft gevorderd; dat daaruit tevens volgt, dat eiseres en niet gedaagde heeft te bepalen, of zij verder uitstel van betaling wil verlenen en dat eiseres gerechtigd is de door haar eventueel reeds verschuldigde en nog verschuldigd wordende filmhuurbedragen te compenseren met haar vordering op gedaagde; dat eiseresses vordering tot rentebetaling geen steun vindt in gedaagdes brief van 21 april 1964, waarin de voorwaarden waarop het bedrag van 50.000,ter beschikking werd ge steld zijn vermeld en dat deze vordering derhalve ongegrond moet worden geacht; dat gedaagde moet worden veroordeeld in de geschilkosten, welke zijn vastgesteld op 50, VEROORDEELT gedaagde om binnen drie dagen na beteke ning van het bevelschrift van de Arrondissements-Rechtbank te Amsterdam op het onderhavig vonnis aan eiseres tegen be hoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van 50.000,(vijftigduizend gulden); ONTZEGT aan eiseres haar vordering tot rentevergoeding; VEROORDEELT gedaagde voorts in de geschilkosten bedra gende 50, De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond heeft het volgend ARBITRAAL VONNIS gewezen inzake: JOGCHEM'S THEATERS NV., gevestigd en kantoorhoudende te AMERSFOORT, domicilie gekozen hebbende ten kantore van Mr. J. van Schaik, Joh. Vermeerstraat 15, Amsterdam, eiseres contra NV. HAFBO, gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende aldaar aan de Sarphatistraat 48, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage- Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request dd. 23 februari 1966 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af schrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; da! de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op 25 mei 1966 op het Bureau van de Neder landsche Bioscoop-Bond te Amsterdam; dal aldaar verschenen zijn de heer ,1. van Dommelen, directeur en Mr. J. van Schaik, rechtskundig raadsman van eiseres, als mede H. N. de Haan, gedelegeerd commissaris en gemachtigde van gedaagde; dat Mr. J. van Schaik namens eiseres in hoofdzaak verklaard heeft, dat eiseres op 27 januari 1964 een bedrag van 25.000, op de bankrekening van gedaagde heeft gestort ten behoeve van een op te richten syndicaat, dat de moeilijkheden, waarmede gedaagde te kampen had, zou oplossen; dat echter het syndicaat niet tot stand is gekomen; dat gedaagde ondanks herhaalde aanmaning in gebreke blijft het bedrag terug te betalen; dat gedaagde wil decreteren, op welke wijze zij dit bedrag zal terugbetalen, maar dat eiseres het standpunt inneemt, dat zij het bedrag onverplicht aan gedaagde heeft betaald, dat zij geen schuld aan gedaagde had en dat gedaagde derhalve verplicht is het gehele bedrag terug te betalen; dat gedaagde aan een der voorwaarden waarop de geldlening aan het syndicaat zou wor den verstrekt, namelijk de levering van filmmateriaal, niet of althans onvoldoende heeft voldaan; dat eiseres wel bereid is met gedaagde een regeling voor de terugbetaling te treffen, maar dat gedaagde in de eerste plaats dan moet erkennen, dat zij tot onmiddellijke terugbetaling verplicht is en ten tweede dat gedaagde 5 rente moet betalen over het verschuldigd bedrag vanaf de dag, waarop het geschil is aanhangig gemaakt; dat eiseres haar vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voor raad te verklaren intrekt; dat de heer H. N. de Haan namens gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat hij het tegenover de andere crediteuren van gedaagde niet verantwoord acht met eiseres een regeling te treffen als door haar verlangd; dat het door eiseres met het oog op de sanering van gedaagde gestort bedrag niet eerder behoeft te worden terugbetaald dan nadat de sane ring zal zijn afgewikkeld; dat er geen rentevergoeding tussen partijen is overeengekomen; dat gedaagde de voorwaarden, waarop eiseres het gevorderd bedrag heeft beschikbaar gesteld, namelijk het leveren van bepaalde films, voorzover mogelijk in acht heeft genomen; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederland sche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onder worpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop- Bond; dat vaststaat, dat eiseres met het bedrag van 25.000,zou deelnemen in een nieuw te vormen syndicaat ter financiering van gedaagde en dat dit syndicaat niet tot stand is gekomen; dat eiseres dan ook onverplicht dit bedrag aan gedaagde heeft

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1966 | | pagina 25