m
f2.9'
4tsa
De lange weg
Toespitsing
Verdere actie
Rang i
290
Op 20 februari 1954 maakte de Re
gering door middel van de circulaire
van de Minister van Binnenlandse Za
ken Dr L. J. M. Beel aan de ge
meenten een definitief einde aan
haar, voor ons bedrijf zo funeste, in
grijpen in de gemeentelijke fiscale
aangelegenheden.
Met zoveel woorden liet de Minister
weten, dat de gronden die indertijd
hadden gegolden voor het ten na
dele van de bioscopen gemaakte on
derscheid in de heffing van de ver-
makelijkheidsbelasting, niet meer
aanwezig waren. Tevens werden com
pensaties in het vooruitzicht gesteld,
indien de gemeenten tot aanpassing
van het tarief zouden overgaan en
de gemeentelijke financiële positie
daartoe aanleiding gaf.
ll/'anneer hier simpelweg het ver
loop van het gemiddelde tarief
sedert 1947 wordt aangegeven, dan
zegt dit natuurlijk niets omtrent de
lange weg die de organisatie en haar
leden hebben moeten gaan om dit
resultaat tot stand te brengen. Con
ferenties met gemeentebesturen en
-raadsleden, requesten, rapporten,
cijferoverzichten en sluitingsacties bij
heffing van exceptioneel te achten ta
rieven zijn in een bijkans eindeloze
rij voorafgegaan aan de verlagingen
die van jaar tot jaar, zij het ook
verhoudingen dikwijls overwegingen,
soms zelfs van persoonlijke aard, de
den gelden, waartegen de sterkste
argumenten het moesten afleggen.
Tkeze strijd tegen de onbillijkheid
spitste zich steeds meer toe on
der invloed van de zware concurren
tie die de bioscopen op het gebied
van het vermaak ondergingen èn
door de enorme financiële steun van
Rijk en gemeenten ten behoeve van
toneel, concert, opera, ballet en sport
èn door de toegenomen welvaart die
"l/oor de Regering mocht de zaak
hiermede dan zijn afgedaan, dat
gold niet voor de organisatie en haar
leden. De overgrote meerderheid der
gemeenten gevoelde er niets voor
om zomaar afstand te doen van de
extra inkomsten die de bioscopen op
leverden. Na de circulaire van Minis
ter Beel was er wel een neiging om
de heffing te verlagen tot 25
doch tot een terugkeer tot het uit
gangspunt van 20 bestond in het
algemeen geen bereidheid. De belas
tingverlagingen resulteerden in een
daling van het feitelijke gemiddelde
landelijke percentage van 29,6 in
1953 naar 29,1 in 1954 en 24,2 in
1955.
Het zou evenwel tot 1963 duren al
vorens het landelijke gemiddelde van
rond 20 weer werd bereikt en
daarmede de belastingdiscriminatie,
op landelijk niveau althans, tot een
einde kwam.
Een aantal gemeenten bleef name
lijk ook toen nog vasthouden aan ho
gere tarieven voor bioscoopvermaak
en zelfs op dit ogenblik zijn er enkele
van deze die-hards. Daar staan ech
ter weer vele andere, vooral kleinere,
gemeenten tegenover die de belasting
voor het gehele vermaak op lagere
tarieven dan 20 hebben vastge
steld ofwel de belasting hebben afge
schaft.
TOEGANGSPRIJS iiKl.
2ft 8/ Matting op
O 1% VcrmaMP*.
V
>^2e
rc*G^
soms weinig spectaculair, konden
worden gerealiseerd. Bij het vele
werk dat in de naoorlogse jaren op
tal van terreinen moest worden ver
richt, heeft de organisatorische acti
viteit met betrekking tot de vermake-
lijkheidsbelasting ongetwijfeld een
bijzonder grote plaats ingenomen,
wat uiteraard ten nauwste samen
hangt met het feit, dat de strijd moest
worden gevoerd op het front van eni
ge honderden gemeenten.
Daarbij is het een extra moeilijkheid
geweest, dat zich in de plaatselijke
aan de vermaaksmogelijkheden van
de massa een sterke uitbreiding heb
ben gegeven. Wat dit laatste betreft
moet vooral, naast de motorisering
en het toerisme, de televisie worden
genoemd.
In dit samenspel van factoren had de
vermakelijkheidsbelasting een con
currentievervalsend effect ten op
zichte van de bioscopen, die geen
profijt hadden van de Overheidssub
sidiëring in de vermaakssector, om
maar niet te spreken van de ont-