Ledenvergadering filmverhuurders
Splitsing?
Geen plaats
„Zelfcontrole"
Keuring
29
Dezerzijds bestaat begrip voor een
toelaatbaarheidsverklaring voor jeug
digen tot zestien jaar. Zo men al een
nadere splitsing zou wensen, dan zou
de voorkeur moeten worden gegeven
aan een tussengrens van twaalf jaar,
mede omdat deze grens een betere
controlemogelijkheid biedt dan de
huidige leeftijdsgrens van veertien
jaar. Wat men ook over deze leef
tijdsgrenzen zou willen stellen, men
kan de enorme ontwikkeling van de
communicatiemiddelen, niet alleen vi
sueel doch ook auditief, niet buiten
beschouwing laten.
De nakeuring, zoals voorzien in arti
kel 4 der wet, moet als een overleefd
begrip worden aangemerkt. Alle be
schouwingen die in dit verband ten
beste worden gegeven over de behoef
te aan handhaving van het z.g. plaat
selijk leefklimaat, vormen een mis
kenning van degenen die er in leven.
Bovendien is het nakeuringseffect te
nietgedaan door de vervoer- en com
municatiemogelijkheden waardoor
niet slechte de lokale doch ook de na
tionale grenzen zijn weggevallen, niet
in de laatste plaats door de invloed
van de televisie. Ook mag men niet
buiten beschouwing laten, dat de ge
meenten in toenemende mate een ge
mengde bevolking krijgen.
De motieven die gelden om te komen
tot afschaffing van de keuring voor
volwassenen, gaan dus a fortiori op
voor de plaatselijke nakeuring. Deze
vormt immers een extra belemmering
voor de verspreidingsmogelijkheden
van een zo belangrijk communicatie
middel als de film. Voor een speciale
gemeentelijke bevoogding is in de hui
dige moderne maatschappij geen
plaats en dit te minder, nu de roula
tie van de film langs elektronische
weg onbegrensde mogelijkheden heeft.
Het verdient de aandacht dat, nu het
nakeuringsinstituut van de Katholieke
Film Centrale is opgeheven, enige ge
meenten in het zuiden des lands arti
kel 4 van de wet toch blijven toepas
sen en de bioscoopexploitanten ter
plaatse hebben medegedeeld, dat zij
zich hebben te houden aan de code
ring van een te Den Haag gevestigd
bureau, hetwelk adviezen terzake ver
strekt. Men gaat zelfs zover om films
te ontraden op grond van het feit dat
zij vanuit „christelijk-humanistisch
zicht"' niet te aanvaarden zijn. Dit is
het beste bewijs, dat men niet uit
gaat van een plaatselijke situatie, maar
van inzichten die daarmede niets uit
staande hebben, een ongewenste en
onwettig te oordelen correctie derhal
ve op de uitspraken van de centrale
filmkeuring met sancties die in de wet
zijn neergelegd. Ook al zou een totale
wetswijziging op dit moment niet ur
gent worden geoordeeld, dan is een
wijziging op het stuk van de nakeu
ring niettemin dringend noodzakelijk
te achten.
Van een „Selbstkontrolle" naar Duits
model is het Nederlandse filmbedrijfs-
leven geen voorstander. Wanneer het
met een dergelijke taak zou worden
belast, dan zou men langs een om
weg toch weer de keuring binnen
halen, een keuring die nu eenmaal
principieel als achterhaald moet wor
den beschouwd.
Voorzover men een centrale filmkeu
ring zou willen handhaven, in welke
vorm ook, dan zou het wel wenselijk
zijn, dat een vertegenwoordiger van
de bedrijfstak benoembaar is in de
keuringscommissie. Dat kan zowel
voor het film- en bioscoopbedrijf als
voor een richtige functionering van
de filmkeuring nuttig zijn.
Ook moet bij handhaving van een
filmkeuring voor volwassenen aanpas
sing van het criterium van artikel 16
der Bioscoopwet aan de gemeentewet
gewenst worden geoordeeld. Wanneer
men ervan uitgaat, dat een keuring
voor volwassenen slechts kan worden
gemotiveerd op grond van de wens
excessen te bestrijden, dan verdient
de norm „zedelijkheid" de voorkeur
boven goede zeden".
Tenslotte zou, wat de vestiging van
de centrale filmkeuring betreft, Am
sterdam moeten worden geprefereerd
boven Den Haag. Hierbij moet in
aanmerking worden genomen, dat het
filmimportbedrijf in Amsterdam is ge
concentreerd.
f\P 3 januari werd onder leiding
van de heer W. Hemelraad een
buitengewone ledenvergadering ge
houden, waarin krachtens artikel 11
van het nieuwe Reglement van de Be
drijfsafdeling Filmverhuurders tot le
den van het bestuur der bedrijfsafde
ling werden benoemd, de heren
J. P. M. A. Smulders, G. J. H. Dujar-
din, W. Hemelraad, P. J. N. R. Ooms,
L. J. Paerl, B. J. Schimmel en J. de
Wilde.
De heer Hemelraad had tevoren te
kennen gegeven, dat hij zich niet
meer als voorzitter beschikbaar zou
kunnen stellen. De ledenvergadering
benoemde vervolgens met grote meer
derheid van stemmen de heer
J. P. M. A. Smulders tot voorzitter.
Ingevolge artikel 12 van het afdelings
reglement werd de heer D. J.
van Leen gekozen als gedelegeerde
uit de bedrijfsafdeling in de Bonds
raad.
In de bewuste vergadering werd
voorts van gedachten gewisseld over
de keuringsrapporten van de Centrale
Commissie voor de Filmkeuring. Uit
de discussie bleek, dat vele leden be
zwaren hebben tegen de wisselvallig
heid in de uitspraken der keuring
alsmede tegen de omstandigheid, dat
in vele rapporten de motiveringen in
zeer vage algemeenheden zijn vervat.
Van bestuurszijde is erop gewezen,
dat ingevolge artikel 23 van het Bio-
scoopbesluit van de Centrale Com
missie verlangd mag worden, dat zo
nauwkeurig mogelijk wordt omschre
ven tegen welke gedeelten van de
film haar bezwaren gericht zijn. Der
halve is de leden geadviseerd geen
uitspraken te aanvaarden die niet aan
dit voorschrift voldoen. Tevens is de
leden verzocht door te gaan met het
inzenden van rapporten, waarvan zij
de beslissingen dubieus achten, opdat
het bestuur te zijner tijd over voldoen
de documentatie beschikt om daar
over een rapport uit te brengen.
Voorts werd besloten dat ter adstruc
tie van de leden en hun naaste mede
werkers een aparte vergadering zou
worden gehouden op 15 januari over
de toepassing van de B.T.W., in het
bijzonder voor wat de afrekening met
licentiegevers aangaat, omdat daar
aan nog al wat problemen bleken te
zijn verbonden door de uiteenlopende
bepalingen op dit stuk in de bestaan
de licentie-overeenkomsten. (Deze
vergadering is intussen inderdaad ge
houden voor een onverwacht groot