Installatie adviescommissie
zedelijkheidswetgeving
Cursus
brandbeveiligings
voorschriften
In ons voorgaande orgaan werd een
uiteenzetting opgenomen inzake de in
vloed van de automatisering op de
brandbeveiligingsvoorschriften. Daar
in is onder andere vermeld, dat het
ingevolge een wijziging in de richt
lijnen van de Rijksbrandweerinspectie
niet langer noodzakelijk is, dat in bio
scopen met een geautomatiseerde
cabine, de operateur tijdens de voor
stelling voortdurend in het gebouw
aanwezig is.
Uiteraard is het wel noodzakelijk, dat
gedurende de tijd dat de operateur
buiten het gebouw verblijft, er iemand
anders in de bioscoop aanwezig is,
die in voldoende mate op de hoogte is
met de brandbeveiligingsvoorschrif
ten.
Ten einde dit mogelijk te maken, heeft
het Bestuur van de Stichting Instituut
voor Opleiding van Technisch Bio
scooppersoneel zich bereid verklaard,
het gedeelte van zijn praktische cur
sus, dat betrekking heeft op de brand
beveiligingsvoorschriften, als afzon
derlijke eenheid ter beschikking te
stellen aan hen die in bioscopen met
geautomatiseerde cabines, de opera
teur tijdelijk moeten kunnen vervan
gen, althans voor wat betreft de vei-
ligheidsbepalingen.
Het betreft hier een cursus, bestaande
uit niet meer dan 4 schriftelijke lessen,
die worden afgesloten met een even
eens schriftelijk tentamen.
Degenen die deze lessen met succes
hebben bestudeerd, kunnen vervol
gens deelnemen aan het mondelinge
examen, dat jaarlijks en desgewenst
ook tussentijds, door brandweerdes
kundigen wordt afgenomen. Het eerst
volgende examen vindt plaats op 25 of
26 augustus a.s.
De kosten verbonden aan het volgen
van genoemde cursus bedragen 25,-
in totaal, terwijl de examenkosten zijn
vastgesteld op 12,50.
Zij die hiervoor in aanmerking komen,
kunnen zich schriftelijk aanmelden bij
het secretariaat van genoemd Insti
tuut, dat op het Bondsbureau is ge
vestigd.
Mede namens de Ministers van Binnen
landse Zaken en van Cultuur, Recreatie en
Maatschappelijk Werk, en de Staatssecre
taris van Sociale Zaken en Volksge
zondheid heeft de Minister van Justitie mr.
C. H. F. Polak kortelings de commissie ge
ïnstalleerd, die bij besluit van 1 mei 1970
werd ingesteld om te adviseren over de
bepalingen op het punt van de bescher
ming van de goede zeden. In deze com
missie heeft de bondsvoorzitter zitting.
De installatietoespraak van Minister Polak
luidde als volgt:
Met name in de laatste jaren is het thema
„zedelijkheidswetgeving" onderwerp van
bespreking en discussie geweest van vele
conferenties, lezingen, studiebijeenkom
sten. Ik moge hier volstaan met als voor
beeld te noemen het congres over de
delicten betreffende sexualiteit, dat in 1967
door de Juridische Faculteitsvereniging
van de Vrije Universiteit werd georgani
seerd. Het is niet verwonderlijk dat ook in
de Staten-Generaal dit thema ter sprake is
gekomen bij de jaarlijkse behandeling van
de begroting, en wel van meer dan één
departement, zoals Justitie, Binnenlandse
Zaken, Sociale Zaken en Volksgezondheid
en Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk
Werk. Eensgezindheid van opvatting over
de zedelijkheidswetgeving bleek daarbij
niet te bestaan. Van de ene zijde dringt
men aan deze wetgeving ingrijpend te wij
zigen, van de andere kant is men vóór
strenge handhaving van de bestaande be
palingen.
Ook sociologische onderzoeken wijzen uit
dat de meningen zeer uiteenlopen. Wen
sen tot wijzigingen in de huidige wetgeving
blijken in brede lagen der bevolking wei
nig weerklank te vinden. Bij bepaalde
groepen is er bezorgdheid voor de ge
volgen, die een beperking van de verbods
bepalingen zou meebrengen. Andere
groepen daarentegen dringen met klem
aan op groter vrijheid. Buiten twijfel is, dat
er in onze maatschappij sinds het begin
van deze eeuw de tijd dus waarin de
bestaande wetgeving ontstond veel is
veranderd.
Er is persoonlijk juich ik dit toe veel
meer openheid gekomen op sexueel ge
bied, waardoor ook de jeugd in toenemen
de mate een goede voorlichting krijgt. De
opvattingen omtrent hetgeen in het open
baar op sexueel gebied kan worden ge
zegd; geschreven en afgebeeld zijn aan
merkelijk verschoven. Dit brengt mede dat
de rechter minder snel dan vroeger aan
neemt dat naar de heersende opvatting
een geschrift of afbeelding aanstotelijk is
voor de eerbaarheid. Ook in het geval dat
de rechter wel tot een veroordeling komt,
is het effect daarvan soms averechts: door
de grote publiciteit betekent de. uitspraak
dan eerder een reclame voor dan een af
schrikking tegen het geschrift of de af
beelding. Al deze factoren maken de hand
having'van de strafbepalingen moeilijker
dan ooit, vooral nu in grote oplage overal
verscheidene periodieken openlijk ter ver
koop worden aangeboden, waarin de gren
zen van het tot nu toe wettelijk toelaatbare
worden afgetast. Daar komt dan bij dat
meer dan voorheen de vraag wordt ge
steld in hoeverre de strafwetgever tot taaV
heeft zich in te laten met geschriften en
andere uitingen op sexueel gebied. Het
antwoord daarop hangt samen met de
thans ook door verschillende deskundigen
in twijfel getrokken schadelijkheid van de
pornografie.
Het zou onjuist zijn te spreken van een
louter Nederlands vraagstuk; ook in an
dere landen staat de wetgeving met be
trekking tot de zedelijkheid in het brand
punt der belangstelling. Tussen de landen
onderling is evenzo verschil in opvatting
zelfs binnen een in vele opzichten nauw
verwante groep als de Beneluxlanden zijn
duidelijke verschillen aan te wijzen. De
wetgeving in andere met name de ons
omringende landen is om meer dan
één reden voor Nederland van belang. Ge
schriften, afbeeldingen, films hebben een
verspreidingsgebied dat niet aan de natio
nale grenzen is gebonden. De wetgeving
en de toepassing daarvan in het ene land
zullen zich licht in andere landen doen ge
voelen. Indien bij voorbeeld in een land de
verspreiding van pornografische afbeel
dingen niet meer wordt verboden, zullen
de bladen, die zulke afbeeldingen bevat
ten illegaal de markten binnendringen in
landen, waar het verbod nog wel van
kracht is. Streng optreden in het ene land
raakt de publieke opinie in een nabuur
land en soms ook bepaalde burgers recht
streeks. Vaak spelen aanzienlijke commer
ciële belangen een rol. Waar omzetten in
miljoenen belopen weet men wel mazen
in het net te vinden, zodat een sluitende
controle bij de grens praktisch niet is te
verwezenlijken. Dat is één aspect van in
ternationale aard. Een ander aspect wordt
gevormd door de internationale verdragen,
waarbij Nederland partij is, het eerste van
1910, het tweede van 1925. Eerstgenoemd
verdrag houdt de verplichting in alle in
lichtingen te bundelen en door te geven
die van nut zijn voor het onderzoek en de
bestrijding van inbreuken op de interne
zedelijkheidswetgeving, voorzover die in
breuken een internationaal karakter dra
gen. Het verdrag van 1925 gaat verder
door de landen te verplichten in hun zede
lijkheidswetgeving bepalingen op te nemen
die het vervaardigen, het in voorraad heb
ben, het verspreiden, het openlijk ten toon
stellen etc. van ontuchtige geschriften, te
keningen, afbeeldingen, foto's, films en an
dere soortgelijke voorwerpen strafbaar
stellen. Voorts beoogt het verdrag de in
ternationale samenwerking bij de berech
ting van deze delicten te bevorderen.
Er is een duidelijke spanningsverhouding.
Enerzijds zal Nederland niet kunnen ont
komen aan invloeden uit landen, waar
pornografie niet verboden is, anderzijds
dient het treden uit internationale verdra
gen niet lichtvaardig te geschieden. Ik heb
dan ook reeds aan de Ministers van Jus
titie van de andere landen van de Raad
van Europa gevraagd hoe zij tegenover de
uit deze spanning voortvloeiende proble
men staan. Ik heb voorgesteld daarover te