Ons probleem, dames en heren, is in
de eerste plaats, dat wij geen mate
rieel goed te verhandelen hebben.
Wanneer men putdeksels of straatste
nen levert, dienen ze om in beginsel
door ruim 13 miljoen Nederlandse bur
gers onder de voet gelopen te wor
den. Toch is er met deze gebruikers
geen communicatie nodig. Marketing
wijst uit hoeveel van die dingen per
jaar nodig zijn, de hoeveelheid leve
ranciers en afnemers is te overzien
en het artikel is weinig aan verande
ring onderhevig. Met wat inzicht ver
deel je de markt een beetje en je
kostje, groot of klein, is gekocht. Met
deze simpele opstelling wil ik geens
zins de handel in putdeksels kleine
ren. Stel je maar voor dat ze er niet
waren Ik wil er simpel mee aandui
den het hemelsbreed verschil tussen
handel in materieel en immaterieel
goed. Beide zijn massagoed, beide
worden door miljoenen versleten dan
wel geconsumeerd, maar het ene ar
tikel merk je pas op als het er niet
meer is, het onze merk je daarentegen
pas als het er is!
En wanneer ('s het er? Bij vroegere ge
legenheden ik meen bij een jubi
leum van de operateursopleiding
heb ik eens gezegd: ,,een film is pas
af door de projektie". De vertoning
van de film is in feite de leverantie aan
het publiek. Ons probleem is: hoe
communiceer je met je geziene en on
geziene klanten omtrent een onzicht
baar produkt dat zienderogen wordt
geconsumeerd. Het is een uitermate
complex probleem. Het eindigt bij het
artikel zelf, dat een bepaald commu
nicatiepotentieel moet hebben. Of be
gint het pas bij het artikel zelf?
De veel verguisde, maar mijns inziens
onvolprezen Minister Klompé, heeft
eens in de Kamer gezegd, dat een Ne
derlandse filmproduktie pas krachtig
kan zijn als een bestendige relatie tus
sen film en publiek verkregen wordt.
Toen haar dit later verweten werd
als een poging tot commercialisering
van de jonge filmers, verklaarde zij
deze passage driemaal te hebben
overdacht en bewust te hebben ge
handhaafd. Zij had ermee bedoeld:
,,Film is een medium, dat door veel an
deren moet worden gezien. Jonge fil
mers plegen graag een boodschap
over te brengen. Zoek hiervoor dan
een vorm, waardoor veel mensen ko
men kijken!"
De worsteling om de communicatie be
gint bij de filmmaker, krijgt haar hoog
tepunt bij de projektie en eindigt pas
bij de laatste bezoeker. De leer van
de communicatie hoort als vak nr. 1
op het filmacademierooster. Het be
grip „commercialisering" is overigens
een geladen woord in dit land het
enige dat ,,God zij met ons" op zijn
gulden heeft staan, met dien verstan
de dat het bezig is de „God is dood"-
theorie ook op zijn gulden toe te pas
sen. De minister had ook dit begrip
niet uit de weg hoeven te gaan. Wij
moeten nu eenmaal veel mensen iets
laten zien, willen we wat kunnen laten
zien. Wij kopen niets voor instellingen
er zijn er al veel te veel die wèl
door veel mensen betaald worden maar
welker produkties door weinigen wor
den gezien of genoten. De happy few
bestaan al lang niet meer uit de haute
chique, maar uit beperkte alternatieve
groepjes, die niet kijken op de kosten,
omdat de gemeenschapsgelden er
goed voor zijn. De collectieve op
brengst voor weinigen is het alterna
tief voor de vermaledijde commercia
lisering. Het Rotterdamse filmexperi-
ment kostte tussen de f 15,en
f 20,per bezoeker extra (boven de
opbrengst der entreegelden).
Tussen het maken en zien van films
hebben onze verhuurders en exploi
tanten een onmisbare en onmiskenba
re functie. Hoe scheppen zij communi
catie hoe scheppen zij kontakt tus
sen het ongeziene en het publiek? Een
vraag waarop de deskundige inleiders
beter antwoord kunnen geven dan ik.
Ik weet slechts dat de verhuurder op
dit stuk minstens drie grote taken
heeft. De eerste is ongetwijfeld de be
oordeling van communicatiemogelijk
heden bij zijn inkoop; de tweede is het
kontakt met zijn afnemers, maar de
derde is de sales-promotion. Op welke
wijze bereidt hij voor, ondersteunt hij
en begeleidt hij het proces van com
municatie tussen exploitant en pu
bliek? In zijn kontakten met de pers,
met de t.v. en de radio, in zijn publici
teitsmateriaal, in zijn informaties aan
de exploitanten. Hier kan de materiële
handel ons tot voorbeeld dienen, al
onderschat ik geenszins de eigen ge
aardheid van onze handel, die beper
kingen kan opleggen aan onze moge
lijkheden. In hoofdzaak ligt het accent
echter bij de bioscoopexploitant. Hij
is de kontaktzoeker onder het veron
derstelde publiek. Zijn bioscoop, zijn
accommodatie en verzorging van de
voorstellingen zijn niet genoeg. Hij
heeft een enorme inventiviteit en een
groot raffinement, maar ook een stuk
maatschappelijk engagement nodig
om de kloof die er zit tussen zijn on
zichtbaar artikel en de onzichtbare
klant te overbruggen. De middelen die
hem ten dienste staan zijn bekend.
Maar hoe kan hij het beter doen, is
heden de vraag! Of is er ergens nog
de verrassing van het nieuwe? Vra
gen waarover U zich vandaag hebt te
bezinnen. En het is juist zulk een be
zinning, zulk een retraite, die zo goed
is voor ons, die snel, meestal bij de
week en soms bij de dag, moeten le
ven.
Laat ons, bij wat wij ook onderzoeken
en de Bond helpt U daarbij: het on
derzoek van 1960, in latere jaren het
Intomartrapport, de regelmatige statis
tische overzichten en binnenkort de
resultaten van een uitvoerig onderzoek
van het Instituut voor Psychologisch
Marktonderzoek laat ons rekening
houden met veranderde maatschappij-
vormen. In dit verband kan ook de
nieuw ingestelde werkgroep publiciteit
genoemd worden als een teken van de
aanpassing onzerzijds aan de moder
ne tijd. Voor de film gaat niet meer op
wat Sam Goldwyn er 25 jaar geleden
van zei: We wind up with a lot of emp-
ty little fairy tales that do not have
much relation to anything.
De president van de Motion Picture
Association of America, wijlen Mr.
Johnston, drong er bij zijn leden reeds
in de jaren vijftig op aan, that they
kept pace with the growing intelligen-
ce of the public or with the spread of
educations as represented by the num-
ber of high school graduates. Hij ad
viseerde Hollywood toen al Amerika
niet langer te zien als een verzameling
pubers, maar films te maken voor vol
wassenen.
80 van ons publiek bestaat uit men
sen onder de dertig en 70 van on
der de vijfentwintig jaar. Zij zijn wel
jong in leeftijd, maar volwassen en
sterk persoonlijk in denken en hande
len. De individualisering binnen het
raam van onze economische mogelijk
heden van de communicatie rond een
massamedium in een onafzienbare sa
menhang van een al omvattend ver
band vormt een ernstige problematiek
voor ons allemaal. Voor schabionen is
er geen plaats meer, ook al moet de
benadering van het publiek van een
zekere berekenbare continuïteit uit
gaan. Terecht is het zó, dat niet meer
het stoelenaantal bepalend is, maar
de hoeveelheid bioscoopschermen bin
nen economisch getrokken grenzen.
De imago van de bioscoop is belang
rijk, niet alleen in kleine plaatsen waar
men de diversiteit van het publiek in
één zaak moet opvangen. Variëteit in
programmatie, maar vooral de doel
matige informatie daarover is van es
sentiële betekenis.
Centraal in de hedendaagse samenle
ving staat de drang van de mens naar
geestelijke volwassenheid, naar zelf
ontplooiing en grotere zelfstandigheid
in een open maatschappijvorm. Men
krijgt te maken met een nieuw mens
type, dat aktief wenst te participeren
en waarbij passieve gebondenheid
plaats maakt voor aktieve. Er is bij
onze mensen vaak te veel beduchtheid
en gebrek aan sociale vaardigheid om
response te geven aan een kritische
instelling van het publiek, ongeacht
nog de pressiegroepen daaronder. Wij
moeten als ondernemer voorkomen in
een soort sociaal vacuüm verzeild te
raken. In het algemeen zou ik daarom
durven aanbevelen een soort commu
nicatieve ruimte te scheppen in de be
nadering van het publiek, teneinde ge
sprek en creatieve kritiek te stimule
ren. Hierbij zullen wij meer gevoel voor
pluriformiteit en alternatieven moeten
opbrengen. Bijeenkomsten als deze
kunnen daarbij, naar ik hoop, het no
dige bijdragen. Zij hebben vooral de
bedoeling een impuls te geven aan het
denken over onze problematiek. En
het is zeker niet de bedoeling deze
dag problemen op te lossen, maar
meer om de problemen te signaleren.