29
later ook niet meer teruggevonden.
Het werkte averechts. Want het pu
bliek, ook niet gek, constateerde voor
zover recensenten iemand de bioscoop
in kunnen schrijven of eruit: Oh is dat
die erg goede Nederlandse film? Nou
dan weet ik het wel voor de toekomst.
Recenseren is een vertrouwensfunctie
en dan zit er niet anders op dan maar
eerlijk te zeggen waar het op staat.
Als dat gebeurt bestaan er ook geen
recensies meer die elkaar tegenspre
ken, vaak een bron van hilariteit. Wie
zijn critici kent behoeft slechts de
naam eronder te delen door het artikel
wat eraan voorafgaat. Er komt dan
geheid steeds hetzelfde uit.
Het blijven natuurlijk lastige, aanmati
gende mannen, de critici, maar lang
zamerhand is gelukkig de figuur van
de nurkse pascha, die zijn duim om
hoog of omlaag steekt verdwenen.
Ik kan hier natuurlijk alleen maar voor
mijzelf spreken, een criticus is een
aartsindividualist. Toch heeft hij, dacht
ik gemiddeld tegenwoordig wel oog
voor zijn informerende taak. Bij het
publiek leeft het eeuwige misverstand
dat kritiek betekent: ergens kritiek op
hebben. Liever zou ik een criticus dan
ook een belangstellingwekker, een
soort discussieanimator noemen.
Hij moet in de eerste plaats betrouw
baar en karaktervast zijn.
Een criticus moet in de eerste plaats
het vertrouwen van zijn lezers hebben.
Dat wil zeggen dat hij de waarheid
moet spreken. Op lange termijn is hij
dan ook voor het filmbedrijf het meest
waardevol. Die waarheid kan wel op
verschillende manieren worden gefor
muleerd. Dat hangt af of hij van film
houdt. Hij moet de eenvoudige vraag
beantwoorden: boeit het, maakt een
film zijn eigen ambitie waar? Onder die
noemer vallen zowel de amusements
bedoelingen als de artistieke ambities.
Het is naar mijn idee wat hooghartig
maar interesse te tonen voor één van
deze twee facetten. Er zijn natuurlijk
goede uitzonderingen en ik denk aan
de criticus Truffaut, die met een zekere
doelgerichte eenzijdigheid mee hielp
aan een noodzakelijke vernieuwing.
VARIATIE
Dat de criticus er in de erste plaats is
om de film te verdedigen, meer dan de
bioscoop, zult U moeten billijken. Daar
bestaan geloof ik nogal eens wrijvin
gen over. Bij alles wat er recensenten
te verwijten valt, geloof ik toch, dat ze
verder vooruit kijken dan het bioscoop
bedrijf, dat zich vaak verlaat op de
kassuccessen van de dag.
Zo is het voor de volwassenwording
van de Nederlandse speelfilm bepaald
niet goed als er alleen maar wordt ge
mikt op goedkope kluchten en sjofele
erotiek. Het zijn juist de eigenzinnige
knapen met moeilijke, eerzuchtige am
bities in hun eerste jaren, die op den
duur de basis zullen leggen voor de
echte goede film voor een breed pu
bliek. Het buitenland levert van die
gang van zaken legio voorbeelden.
Film is als een grote rivier. De rommel
drijft het eerst naar de kant en laat
zich lucratief opvissen. Maar het gaat
om de diepe heldere middenstroom,
die de rivier maakt tot wat hij is.
Waar ik voor wil pleiten is steun aan
films in een grote variatie. Niet alleen
voor wat gemakkelijke succesfilms lij
ken te zijn. Los van de misrekennigen,
die daarbij talrijk zijn, zou dat van kort
zichtigheid getuigen. Het zou een
nieuwe crisis in onze juist weer op
bloeiende speelfilmindustrie onafwend
baar maken.
TELEVISIE
Misschien zijn er voor de moeilijke
film juist expansiemogelijkheden, een
opvoering van ons filmpakket van tien
tot circa vijftien in een samenwerking
met de televisie, zoals die bij de
Franse ORTF, de Italiaanse RAI, de
Bayerische Rundfunk te zien is. De
Nederlandse televisie pleegt niet zo
scheutig voor de dag te komen als er
geld moet worden samengebracht voor
een coproduktie. Maar als ik lees in
het NBF-bulletin, dat een tv-kleuren-
studio vijftig tot zeventigduizend gul
den per dag kost dan kan de tv-mede-
werking misschien juist uit de inbreng
van dure technische faciliteiten ko
men. De omroepverenigingen profite
ren daar gratis van. De NOS heeft een
oneigenlijke concurrentiepositie ge
schapen, die Cinetone discrimineert.
Dat bulletin, een erg leesbaar tijd
schrift, heeft onlangs gepleit voor het
Produktiefonds als vereniging. Dat be
tekent meer openheid. Een realistische
suggestie nu minister Van Doorn er
over denkt subsidies liever aan ver
enigingen dan aan stichtingen te willen
geven.
Het Produktiefonds werkt in een sfeer
van geheimzinnigheid. Angst, dat het
publiek zal vallen over de vrij grote
bedragen, die met het maken van films
zijn gemoeid. Vele toneelgezelschap
pen publiceren tegenwoordig ook hun
exploitatiecijfers en er is geen alge
meen misbaar over ontstaan.
Juist die geheimzinnigheid maakt het
Produktiefonds vaak kwetsbaar. Men
kijke maar naar onbekookte aanvallen
uit de Kamer of in sommige persorga
nen.
SUBSIDIE
Wordt er met geld gesmeten? Je vraagt
je af hoe dat zou kunnen. Op elke
duizend gulden, die het ministerie van
CRM jaarlijks besteedt wordt 1,40
voor film uitgelegd, U hoort het goed.
Geen basis om aan het brassen te
slaan.
Bij het bekijken van de verschillende
nationale systemen tot steunverlening
stuit je op niet te ontwarren complica
ties. Dat zal wel te maken hebben met
het feit dat binnen de EEG het nationa
le produkt niet bevoordeeld mag wor
den. Via omwegen gebeurt dat uiter
aard toch.
In Frankrijk bestond er bijvoorbeeld de
regel dat producenten 20% ontvingen
op hun buitenlandse inkomsten. Een
enorm geknoei met cijfers was daar
logisch het gevolg van. De premies, die
achteraf in Duitsland worden toege
kend kunnen natuurlijk gemakkelijk in
de zakken van producenten verdwijnen
als vette prijs, zonder dat die produ
centen opnieuw in films investeren.
Elk systeem heeft zijn voors en tegens.
Op zichzelf lijkt het systeem van het
Produktiefonds niet zo gek, maar het
blijft een duistere materie als er maar
niet te kortzichtig commercieel wordt