is berekend en de grief van appellante zich ook niet richt tegen de omstandigheid, dat aan geïntimeerde schadevergoeding is toege kend, noch tegen de hoogte van de toege kende schadevergoeding; dat vaststaat, dat gei'ntimeerde in vrijwaring op donderdag 19 december 1974 aan appel lante een andere kopie van de film 'Gunsof Navarone' heeft gevraagd wegens de slechte toestand van de laatste akte en in het bijzon der een stuk van 30 meter hiervan, welk stuk de ontknoping van de film bevatte; dat de feiten waarop appellante haar grief heeft gebasserd niets afdoen aan de omstan digheid, dat appellante op grond van de ken nisgeving dd. 19 december 1974 haar op dracht tot doorzending van de kopie voor vertoning in het City Theater te Joure niet zonder meer had mogen handhaven en zij zich er eerst van had behoren te overtuigen, dat de kopie zich in vertoonbare staat be vond; dat de Raad van Beroep derhalve de opvat ting van de Commissie van Geschillen deelt, dat appellante ten opzichte van geïntimeer de onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld, doch dat de Raad anders dan de Commissie voornoemd van oordeel is, dat geïntimeerde in vrijwaring eveneens onvoldoende zorg vuldigheid heeft betracht; dat bij het in ons land toegepaste systeem van doorzending van bioscoop naar bios coop, dat wil zeggen zonder mogelijkheid van tussentijdse controle op de toestand van de filmkopie'én door de filmverhuurder, het de bioscoopexploitant die een filmkopie doorzendt, betaamt de filmverhuurder zo tijdig mogelijk en speciaal met het oog op de doorzending te waarschuwen, indien de ko pie geheel of ten dele onvertoonbaar is, zo dat de filmverhuurder alsnog in de gelegen heid is ten behoeve van de bioscooexploi- tant die de film aansluitend vertoont, andere voorzieningen te treffen of te doen treffen, zulks ongeacht de eigen verantwoordelijk heid van de bioscoopexploitant, indien de schade door zijn schuld is ontstaan, en van de filmverhuurder, indien deze uit anderen hoofde beschadigingen aan de kopie bekend zijn; dat de mededeling van 19 december 1974 van geïntimeerde in vrijwaring aan appel lante niet het karakter had van een tijdige en speciaal de doorzending betreffende ken nisgeving; dat voor een tijdige en speciale kennisgeving in vorenbedoelde zin van de kant van geïnti meerde in vrijwaring extra reden bestond, omdat zij kon worden geacht bekend te zijn met de na de vertoningenreeks in Studio- A te Arnhem door de verzekeringsexpert geconstateerde onvertoonbaarheid van een aanmerkelijk groter deel van de kopie dan waarop haar mededeling aan appellante op 19 december 1974 betrekking had, wes halve het dus in ieder geval op de weg van geïntimeerde in vrijwaring zou hebben ge legen appellante hierop alsnog te attende ren; dat de Raad van oordeel is, dat wegens het in onvoldoende mate verstrekken van infor matie door geïntimeerde in vrijwaring om trent de toestand van de filmkopie de door zending naar het City Theater te Joure en de daaruit vanwege de onvertoonbaarheid van de kopie voor geïntimeerde voortvloei ende gevolgen mede aan geïntimeerde in vrijwaring zijn te wijten, weshalve zowel appellante als geïntimeerde in vrijwaring voor de door geïntimeerde geleden schade aansprakelijk moet worden gesteld en wel in dezelfde mate; dat de Raad op grond van het vorenstaande het vonnis van de Commissie van Geschillen bevestigt, voorzover daarbij appellante, ge daagde in eerste instantie, is veroordeeld tot betaling van de door geïntimeerde geleden schade ten bedrage van fen tevens tot betaling van de arbitragekosten in beide instanties, welke kosten in tweede instantie worden begroot op f. 200,—, zodat zij in to taal f. 250,— bedragen; dat de Raad evenwel het vonnis van de Com missie van Geschillen vernietigt, voorzover daarbij de vordering in vrijwaring van appel lante, gedaagde in eerste instantie, wordt afgewezen, en geïntimeerde in vrijwaring, ge daagde in vrijwaring in eerste instantie, ver oordeelt de helft van de door geïntimeerde geleden schade, afgerond op f.aan appellante te betalen; dat de Raad met het oog op de mede-aan- sprakelijkheid van geïntimeerde in vrijwa ring voorts billijk voorkomt deze te veroor delen tot betaling aan appellante van de helft der arbitragekosten, te weten f. 125,—; RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID; BEVESTIGT het vonnis van de Commissie van Geschillen, waarvan beroep, ten aanzien van de veroordeling an appellante, gedaagde in eerste instantie; BEVESTIGT de veroordeling van appellante om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan geïntimeerde te betalen f. VEROORDEELT appellante tot betaling van de arbitragekosten in beide instanties, in totaal bedragende f. 250,— (tweehonderd envijftig gulden); VERNIETIGT het vonnis van de Commissie van Geschillen, waarvan beroep, met betrek king tot de afwijzing van de vordering in vrijwaring van appellante, gedaagde in eer ste instantie; VEROORDEELT geïntimeerde in vrijwaring om appellante voor de helft van de bedragen in kwestie te vrijwaren voor de gevolgen van de toewijzing van de vordering van geïnti meerde en van de veroordeling van appel lante in de arbitragekosten en mitsdien aan appellante bedragen van respectievelijk fen f. 125,— zijnde in totaal f tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vol doen. Aldus gewezen te Amsterdam op 14 december 1976 De Raad van Beroep (Tweede Kamer) van de Nederlandse Bioscoopbond: w.g. CJ. Blad, Voorzitter w.g. H.N. de Haan, plv.v. lid w.g. W. Hemelraad, lid w.g. Mr. P.A. Meerburg, lid w.g.Drs.J.Ph.Wolff, lid w.g. Drs. T.Ph.Wolff, lid w.g. J.Th. van Taalingen, secretaris Beroep no. 3747 a. Meerburg Theaterbeheer B.V., gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende al daar aan de Marnixstraat 404, en b. City Exploitatie Mij B.V., domicilie ge kozen hebbende ten kantore van partij a, appellanten oorspronkelijk eiseressen, verder te noemen partij-Meerburg/City Hafbo B.V., gevestigd te Hilversum en te dezer zake domicilie gekozen hebbende ten kantore van Mr. J.R. Glasz, De Lairesse- straat 131-135 te Amsterdam, verder te noemen partij-Hafbo, geïntimeerde oor spronkelijk gedaagde, en Hafbo B.V. voornoemd, appellante oor spronkelijk gedaagde, a. Meerburg Theaterbeheer B.V. voor noemd en b. City Exploitatie Mij B.V. voornoemd, geïntimeerden oorspronkelijk eiseressen. De Raad van Beroep (Tweede Kamer) van de Nederlandse Bioscoopbond, ingevolge de Statuten en het Arbitrage Bondsreglement van deze Bond benoemd en aangewezen als arbitragecollege voor de beslechting van ge schillen in tweede en hoogste instantie tus sen leden van de Nederlandse Bioscoopbond IN AANMERKING NEMENDE: het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder landse Bioscoopbond, gewezen op 18 maart 1976, van welk vonnis de beslissing luidt: "VEROORDEELT gedaagde bij niet-nako- ming van haar contractuele verplichtingen dd. 28 januari 1976 jegens eiseressen betref fende 'Three days of the condor' tot beta ling van een schadevergoeding groot f VEROORDEELT gedaagde in de arbitrage kosten bedragende f. 50,— (vijftig gulden)." IN AANMERKING NEMENDE VOORTS: dat partij-Meerburg/City op 6 april 1976 hoger beroep heeft aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie van Geschillen dd. 18 maart 1976, van welk stuk afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk wordt beschouwd als hier te zijn ingelast; dat partij-Hafbo op 7 april 1976 hoger be roep heeft aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie van Geschillen dd. 18 maart 1976, van welk stuk afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk wordt be schouwd als hier te zijn ingelast; dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting van woensdag 28 juli 1976 op het Bureau van de Nederlandse Bioscoop bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, teneinde hen in de gelegenheid te stellen hun wederzijdse standpunten nader monde ling toe te lichten; dat aldaar zijn verschenen de heren HJM. de Haan, directeur, en Mr. J.R. Glasz, raadsman van partij-Hafbo, enerzijds en de heren Mr. P. Meerburg en O.B.W. Douwes Ekker, res pectievelijk voorzitter en lid van de Raad van Bestuur van Meerburg Theaterbeheer B.V., Drs. A.P.B.M. Vehmeyer, directie secretaris van Meerburg Theaterbeheer B.V., J. Pellikaan, directeur van City Exploitatie Mij B.V., alsmede Mr. J.G. Cnossen, raads man van partij-Meerburg/City, anderzijds; dat Mr. JA. Glasz namens partij-Hafbo in hoofdzaak heeft verklaard, dat de heer H1M. de Haan vasthoudt aan de zienswijze die hij reeds ten overstaan van de Commissie van Geschillen heeft verkondigd, namelijk dat bij de bespreking op 27 januari 1976 met de heer O.B.W. Douwes Dekker om trent de verhuur van de film 'Three days of the condor' tussen hem en de heer Douwes Dekker overeenstemming was bereikt over een zodanige verhuur aan partij-Meerburg/ City onder de voorwaarde, dat, indien als nog levering van de film aan Tuschinski Theaters B.V. verder te noemen Tu schinski zou moeten plaatsvinden, zulks de ontbinding van de desbetreffende over eenkomsten tot gevolg zou hebben; dat de heer De Haan weliswaar ervan overtuigd

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1977 | | pagina 15