OTTO VAN NEIJENHOFF KONINKLIJK ONDERSCHEIDEN was tegenover Tuschinski geen bindingen te hebben, doch op grond van de voordien gevoerde onderhandelingen met Tuschinski, als uitvloeisel waarvan door partij-Hafbo reeds een voorfilm en reclamemateriaal aan Tuschinski waren geleverd, de inbouw van een dergelijke ontbindende voorwaarde wenselijk oordeelde; dat van beide kanten overwegingen bestonden om deze voor waarde niet in de filmhuurcontracten te doen opnemen, doch dat zulks, in het licht van de vertrouwensrelatie tussen partijen en gelet op voorheen getroffen regelingen bij het optreden van bijzondere omstandighe den, ook niet als een noodzakelijkheid werd aangemerkt; dat de heer De Haan in het geschil tussen partij-Hafbo en Tuschins ki, waarbij Tuschinski levering van de film in kwestie eiste, bij de mondelinge be handeling voor de Commissie van Geschil len op 11 februari 1976 van de ontbindende voorwaarde in de overeenkomsten tussen partij-Hafbo en partij-Meerburg/City als een voor hem vaststaand feit mededeling heeft gedaan en dat hij eerst op 24 februari 1976 tijdens een bespreking met Mr. P.A. Meer burg van de gevolgen van de uitspraak van de Commissie van Geschillen, volgens welke Hafbo tot levering van de bewuste film aan Tuschinski werd veroordeeld, tot zijn grote verwondering van de heer Meerburg vernam, dat deze van het bestaan van de ontbinden de verklaring niet op de hoogte was; dat gelet op de onderhandelingen tussen de heer De Haan en de heer Douwes Dekker immers mocht worden aangenomen, dat laatstge noemde de heer Meerburg had gei'nformeerd omtrent het bestaan van de ontbindende voorwaarde, tenzij de heer Douwes Dekker deze voorwaarde bewust tegenover de heer Meerburg heeft verzwegen; dat, ook al was de heer Meerbi rg op 24 februari onbekend met het bestaan van de ontbindende voor waarde, hij als vooraanstaand ondernemer in de film- en bioscoopsector met een zeer ruime ervaring toch mocht worden veron dersteld te weten, dat met hét oog op de feitelijke situatie ten opzichte van Tuschins ki aan het contract tussen partij Meerburg/ City en partij-Hafbo een risico was verbon den en partij-Hafbo zich dus niet onvoor waardelijk kon binden; dat, ook al zou men van oordeel zijn, dat het bestaan van een ontbindende voorwaarde in het contract tussen partijen niet of niet voldoende is aan- ki aan het contract tussen partij-Meerburg/ City onder de huidige, met name voor de onafhankelijke filmverhuurders moeilijke, omstandigheden niet redelijk is partij-Haf bo te willen houden aan de contracten tus sen partijen; dat immers ook in arbitrage de beginselen gelden die in de artikelen 1374 en 1375 van het Burgerlijk Wetboek zijn neergelegd, namehjk dat alle overeenkom sten te goeder trouw moeten worden uit gevoerd en niet alleen verbinden tot wat daarbij nadrukkelijk is bepaald, doch ook tot al hetgeen door de billijkheid en het gebruik wordt gevorderd; dat zulks kan impliceren, dat zich bijzondere gevallen kunnen voordoen, waarin naar goede trouw uitvoering van een overeenkomst niet meer kan worden verlangd; dat, als de Raad van Beroep een zodanig bijzonder geval hier niet aanwezig mocht oordelen en vooropgesteld, dat het bestaan van een ontbindende voor waarde naar de mening van de Raad niet genoegzaam is aangetoond, bij de bepaling van de hoogte der schadevergoeding niette min in aanmerking dient te worden geno men, dat het op grond van de wetenschap van partij-Meerburg/City omtrent het aan de transactie met partij-Hafbo wegens mogelij ke akties van de kant van Tuschinski ver bonden risico redelijk zou zijn de door partij-Meerburg/City geleden schade niet ten volle op partij-Hafbo te verhalen; dat gezien de door de Commissie van Geschillen vast gelegde schadevergoeding van fmoet worden aangenomen, dat deze Commissie met vorenvermelde argumentering geen re kening heeft gehouden; dat blijkens een door partij-Hafbo opgestelde calculatie, die bij de pleitnota is gevoegd, de door de te genpartij te vorderen schadevergoeding kan worden bepaald op fdat er bij deze calculatie van is uitgegaan, dat a. de film 'Three days of the condor' wel een belang rijke film is, doch geen 'topfilm', b. in de vertoningsweken van de desbetreffende bios copen volgens de contracten met de tegen partij' geen onder normale omstandighe den opbrengstverhogende feestdagen vie len, c. de gemeente Rotterdam niet of nau welijks in de calculatie dient te worden be trokken, omdat de film in deze gemeente geen hogere opbrengsten heeft behaald dan ten aanzien van de gemiddelde film het geval is en d. de winstderving van partij-Meer burg/City dient te worden bepaald door het gemis aan te verwachten meerdere inkom sten uit de vertoning van de onderwerpelijke film ten opzichte van films van gemiddelde vertoningswaarde, weshalve commercieel slechte films en voor de betrokken theaters ongeschikte films, die het bedrag aanwinst derving onredelijk zouden beïnvloeden, bui ten beschouwing dienen te blijven; dat de helft van genoemd bedrag van f zijnde fop grond van de aange voerde billijkheidsoverwegingen als schade vergoeding ten behoeve van partij-Meerburg/ City voor partij-Hafbo acceptabel is; dat Mr. J.G. Cnossen namens partij-Meer burg/City in hoofdzaak heeft verklaard, dat de Commissie van Geschillen heeft verzuimd te bepalen, dat partij-Hafbo de film in kwes tie op grond van de gesloten overeenkom sten aan partij-Meerburg/City moet leveren, doch dat, nu de film reeds in vertoning is geweest als uitvloeisel van de levering aan bioscopen van Tuschinski, een dergelijke uitspraak thans niet meer relevant is; dat krachtens artikel 7 van de Bondsvoorwaar- den bij niet-levering of niet-tijdige levering aan de huurder het gehele bedrag van de auteursprijs moet worden betaald, onver minderd het recht van de huurder tot het eisen van schadevergoeding; dat deze au teursprijs en het bedrag van de schadever goeding blijkens de bij de pleitnotities ge voegde calculatie, die enerzijds uitgaat van de door partij-Meerburg/City bij de afslui ting van vertoningsovereenkomsten met de leden-filmverhuurders gehanteerde cijfers en anderzijds van een vergoeding voor gederfde neveninkomsten als gevolg van geringere be zoekcijfers dan bij vertoning van de onder havige film het geval zou zijn, tezamen het door partij-Meerburg/City gevorderde be drag van faanzienlijk overschrijden, weshalve de Commissie van Geschillen in redelijkheid en billijkheid had moeten be sluiten, dat partij-Hafbo aan haar conform de eis fhad dienen te voldoen; dat de Commissie van Geschillen dus onvol doende gemotiveerd is gekomen tot een bedrag van f. dat de bewering van partij-Hafbo als zou mondeling een ontbin dende voorwaarde zijn overeengekomen, ten stelligste wordt ontkend door de personen die aan de zijde van partij-Meerburg/City de onderhandelingen hebben gevoerd en dat een beroep op de omstandigheid, dat in het verleden meermalen aanvullende mondelinge Aan de producentIcineast Otto van Neijenhoff, die helaas reeds geruime tijd aan een ziekbed is gekluisterd, werd op 4 januari jl. door de Haagse Wethouder van Kunstzaken, de heerP. Vink, een koninklijke onderscheiding uitgereikt. Wegens zijn grote verdiensten op het gebied van de zelfstandige vervaardiging van films gedurende ruim 50 jaren is bij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. De heer Van Neijenhoff, die thans 78 jaar is, was van 1955 tot 1967 als filmproducent lid van de bond. Na zijn uittreden is hij het wat kalmer aan gaan doen, maar hij bleef toch steeds zijdelings bij filmproduktie-aangelegenheden betrokken. Deze koninklijke onderscheiding vormt voor hem een erkenning en een bekroning van een zeer werkzaam leven op verscheidene terreinen van de filmproduktie. Tot zijn bekendste films behoren 'Los de vang', een film over molens uit 1958, die ook in het buitenland werd bekroond, 'Land beneden de zeespiegel'uit 1960 en de serie films over Nederlandse provincies, waaraan hij tot 1967 heeft gewerkt. 10

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1977 | | pagina 16