regelingen tussen partijen zijn getroffen daarom irrelevant is; dat een zodanige voor waarde ingevolge artikel 2 van de Bonds- voorwaarden trouwens in de contracten had moeten worden opgenomen en wel in een andere inktkleur erop gedrukt of duidelijk leesbaar erop getypt of geschreven had moe ten worden; dat een ontbindende voor waarde door de heer Douwes Dekker stellig niet zou zijn geaccepteerd en aan een derge lijke voorwaarde ook geen behoefte bestond vanwege de uitdrukkelijke mededeling van de heer De Haan, dat hij geen verplichtingen had jegens Tuschinski; dat de heer De Haan daarmede de moeilijkheden over zichzelf heeft afgeroepen en ze nog heeft vergroot door van de uitspraak van de Commissie van Geschillen in het geschil met Tuschinski niet in beroep te gaan; dat hij zich daardoor immers in de onmogelijkheid heeft geplaatst alsnog aan partij-Meerburg/City te leveren; dat de heer De Haan ook na de uitspraak van de Commissie van Geschillen in het geschil tussen partij-Hafbo en Tuschinski f een contact heeft gezocht met alle betrok- enen ter eventuele oplossing van de uit die uitspraak voortvloeiende gevolgen en dus ook in dit opzicht zeer onzorgvuldig heeft gehandeld; dat de schadeberekening van partij-Hafbo volkomen onjuist is en dat deze moet plaatsvinden aan de hand van het gele den verlies; dat dit verlies mede wordt be paald door de omstandigheid, dat partij- Meerburg/City door het wegvallen van de film in kwestie in programmeringsmoeilijk- heden is geraakt en daardoor in commer cieel opzicht zwakke films heeft moeten inzetten; dat de heer Glasz namens partij-Hafbo heeft verklaard, dat een beroep op de vormvoor schriften van artikel 2 der Bondsvoorwaar- den niet redelijk is, omdat in de huidige za- kenpraktijken afspraken en regelingen ter wijziging van schriftelijk vastgelegde over eenkomsten voorkomen, zonder dat de vormvoorschriften altijd in acht worden ge nomen; dat een beroep op artikel 7 der Bondsvoorwaarden in dit stadium niet meer mogelijk is; dat partij-Meerburg/City in eerste instantie schadevergoeding heeft ge- eist en een uitbreiding van de eis in tweede instantie door conform genoemd artikel daarnaast betaling van de auteursprijs te ver langen, met het oog op de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvorde ring onjuist is; dat gelet op het door de heer Cnossen genoemde bedrag aan schadever goeding er kennelijk van is uitgegaan, dat de film 'Three days of the condor' als een 'top'-film moet worden aangemerkt, dat naar het. oordeel van partij-Hafbo, mede blijkens de internationale resultaten, de film als een 'sub-top' film moet worden beschouwd, zodat bij de bepaling van de hoogte der schadevergoeding hiermede ook rekening dient te worden gehouden; dat de heer Mr. P.A. Meerburg heeft be klemtoond niet aanwezig te zijn geweest bij de onderhandelingen, die uitsluitend zijn gevoerd door de heer Douwes Dekker, dat hij, toen het op ondertekening van de stuk ken aankwam, in verband met de contacten tussen partij-Hafbo en Tuschinski nog het advies van enige vooraanstaande bedrijfs- genoten heeft ingewonnen over mogelijke juridische consequenties van een en ander, en dat de betrokkenen geen belemmering aanwezig achtten voor de afsluiting door partij-Meerburg/City van de overeenkom sten; dat hij het ook in het licht van een behoorlijke collegiale relatie met Tuschinski van belang oordeelde in de juridische as pecten een inzicht te verkrijgen; dat hij het uit een oogpunt van bedrijfspolitiek onjuist acht een contract met een ontbindende voorwaarde te sluiten; dat het gevolg hiervan zou kunnen zijn, dat deze voorwaarde tegen over Tuschinski zou worden uitgespeeld, waaraan hij geen enkele behoefte had en hetgeen hij ook in collegiaal opzicht onge wenst vond; dat de heer Douwes Dekker heeft opge merkt, dat er tussen hem en de heer De Haan al in de zomer van 1975 contact is geweest over de film 'Three days of the condor' en dat laatstgenoemde hem toen mondeling heeft toegezegd een optie op de film te geven; dat hij zeer verbaasd was later te vernemen, dat Tuschinski over voorfilm en reclamemateriaal beschikte, dat dit, wat hem betreft, een einde maakte aan zijn ver trouwensrelatie met de heer De Haan. dat de heer De Haan in aansluiting daarop heeft verklaard, dat hij de rechten op de film in kwestie in september 1975 heeft ver worven, zodat hij in ieder geval niet eerder in staat was deze film aan wie ook aan te bieden; dat de vertrouwensrelatie wel dege lijk bestond, mede hieruit blijkende, dat de heer Douwes Dekker zijn kantoor regelmatig bezocht; dat het niet juist is, dat hij geen contact meer heeft gezocht met de heer Meerburg en dat hij daarentegen de indruk heeft, dat de heer Meerburg zelf de con tacten uit de weg is gegaan; dat de heer Meerburg hierop heeft gerea geerd met de opmerking, dat de heer De Haan de zaak verdraait; dat het, nadat de film krachtens het vonnis van de Commissie van Geschillen aan Tuschinski moest worden geleverd, in de eerste plaats op de weg van de heer De Haan zou hebben gelegen met hem contact op te nemen; dat de heer De Haan desgevraagd heeft ver klaard, dat hij er geen behoefte aan had om in beroep te gaan tegen het vonnis van de Commissie van Geschillen in de zaak met Tuschinski, omdat hij deze zaak niet zag als een geschil, maar als een zuivere vorm van arbitrage, waardoor automatisch de voor waarde die een onderdeel vormde van de overeenkomsten van partij-Hafbo met partij- Meerburg/City, tot ontbinding van deze overeenkomsten zou leiden; dat de heer Meerburg mede naar aanleiding van vragen heeft gezegd, dat het hem heeft verbaasd, dat de heer De Haan van het von nis in kwestie niet in beroep is gegaan, om dat zulks met het oog op mogelijke reper cussies in diens eigen belang was; dat de heer Douwes Dekker in aansluiting hierop heeft verklaard, dat hij nog wel tegen de heer De Haan, toen deze hem telefonisch van de uitspraak in het geschil met Tuschins ki in kennis stelde, heeft gezegd erop te rekenen, dat deze in beroep zou gaan; dat de heer Meerburg desverzocht nog heeft gezegd, dat hij met Tuschinski geen contact heeft opgenomen vóór de afsluiting van de overeenkomst met Hafbo, doch zich wel daarna met Tuschinski dienaangaande heeft verstaan; dat de heer Pellikaan ter zake van de hoogte van de door partij-Meerburg/City berekende schadevergoeding heeft opgemerkt, dat er op grond van de met partij-Hafbo gesloten overeenkomst van is uitgegaan, dat de film 'Three days of the condor' als een top-film moet worden aangemerkt; OVERWEGENDE: dat allé partijen leden zijn van de Neder landse Bioscoopbond en dat ingevolge het Arbitrage-Bondsreglement alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uit sluiting van de burgerlijke rechter zijn on derworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die in dit reglement is geregeld; dat de Raad van Beroep dus bevoegd is van het geschil in hoger beroep kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als Bondsarbi- tragecollege in tweede en hoogste instantie; dat partijen overeenkomstig het daarom trent in het Arbitrage-Bondsreglement be paalde tijdig hoger beroep hebben inge steld; dat de grieven van partij-Hafbo tegen het vonnis van de Commissie van Geschillen in hoofdzaak hierop neerkomen, dat de commissie het beroep van partij-Hafbo op het bestaan van een ontbindende voor waarde ten opzichte van de overeenkom sten met partij-Meerburg/City inzake de ver toning van de film 'Three days of the con- cor' in een aantal bioscopen van laatstge noemde partij niet in aanmerking heeft genomen en dat, mede gelet op een uit voering te goeder trouw van de bewuste overeenkomsten van de zijde van partij- Meerburg/City in verband met de voorzien baarheid van akties van Tuschinski op grond van voordien tussen Tuschinski en partij- Hafbo gevoerde onderhandelingen en moge lijke gevolgen van zodanige akties voor de effektuering van die overeenkomsten, de veroordeling tot het betalen van schade vergoeding derhalve ten onrechte heeft plaatsgevonden; dat, afgezien hiervan, het bedrag van de schadevergoeding door de Commissie van Geschillen te hoog is vast gesteld, gelet althans op de commerciële waarde van de film in kwestie; dat voorts in aanmerking genomen de omstandigheid, dat het op grond van de voorzienbaarheid door partij-Meerburg/City van de gevolgen van mogelijke akties vanwege Tuschinski billijk is om de door partij -Meerburg/City geleden schade niet ten volle door partij- Hafbo te laten vergoeden, docht slechts de helft; dat de helft van de door partij-Hafbo berekende schade fbedraagt; dat de grieven van partij-Meerburg/City in hoofdzaak hierop neerkomen, dat de door de Commissie van Geschillen vastgestelde schadevergoeding blijkens de calculaties van partij-Meerburg/City veel te laag is en het door partij-Meerburg/City geëiste bedrag van fmet het oog op deze calcula tie als zeer gematigd moet worden be schouwd; dat mede in aanmerking moet worden genomen het bepaalde in artikel 7 der Bondsvoorwaarden, volgens hetwelk bij niet-levering of niet-tijdige levering door de verhuurder deze het gehele bedrag van de auteursprijs moet betalen, onverminderd het recht van de huurder tot het eisen van een schadevergoeding; dat het door partij- Meerburg/City geëiste bedrag van f aanzienlijk lager is dan door haar is gecal culeerd, weshalve een integrale toewijzing van dit bedrag redelijk is; dat vaststaat, dat partij-Hafbo en partij- Meerburg/City schriftelijk op 28 januari 1976 vertoningsovereenkomsten hebben ge sloten betreffende de film Three days of the condor'; dat partij-Hafbo weliswaar heeft aangevoerd met partij-Meerburg/City te zijn overeenge komen, dat deze overeenkomsten zouden worden ontbonden, indien partij-Hafbo ge let op haar onderhandelingen met Tuschins ki Theaters B.V. inzake genoemde film als nog tot levering aan Tuschinski zou moeten overgaan, doch dat deze ontbindende voor waarde niet conform artikel 2 van de Bonds voorwaarden in het contract is vermeld; dat de heer H.N. de Haan, directeur van partij-Hafbo, zich voor het bestaan van de ontbindende voorwaarde heeft beroepen op besprekingen die tussen hem en de heer O.B.W. Douwes Dekker namens partij- Meerburg/City zijn gevoerd en waarbij over eenstemming is bereikt omtrent het sluiten van vertoningsovereenkomsten voor de des betreffende film, doch dat de heer Douwes Dekker ten stelligste heeft ontkend.dat een ontbindende voorwaarde als vorenbedoeld zou zijn overeengekomen; 11

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1977 | | pagina 17