in dit Het Europese filmvraagstuk Tweewekelijkse uitgave van de Nederlandse Bioscoopbond nummer 16 10 augustus 19 78 Redactie en administratie: Postbus 5048, Amsterdam. Tel: 020-79 92 61 Hoofdredacteur: J.Th. van Taalingen Eindredacteur Bart Eldering Advertenties: drukkerij Poortpers b.v. Torensteeg 3Amsterdam Tel: 020-23 14 85 Het Europese filmvraagstuk pagina 1 Produktie pagina 2-5 Nieuwe films pagina 6 Bondsnieuws pagina 7 Premières pagina 8 FILM Bij de voorplaat- V.en scène uit de nieuwe Nederlandse speelfilm 'Camping', die 1 7 augustus in première gaat. De film en wij beperken ons in dit verband tot de hoofdfilm is, hoe je het ook wendt of keert, een industrieel produkt, waarvan op grond van de hoge kosten de produktie alleen gerechtvaardigd is, indien er adequate exploitatie mogelijkheden tegenover staan. Een hoofdfilm komt al gauw in de buurt van een miljoen gulden aan produktiekosten. In de grote filmproducerende landen zijn produkties van enkele of vele miljoenen de gewoonste zaak van de wereld. Nu zijn dergelijke bedragen ook weer niet zo gewoon, want dan zouden films, evenals andere produkten, zonder overheidssteun kunnen worden vervaardigd. Dat is echter zeker in Europa niet het geval. Een vorm van overheidshulp is onontbeerlijk. Het grote probleem is wel, dat ondanks die financiële hulp het produceren van films een hachelijke zaak blijft. Vandaar, dat het woord fllmcrisis de laatste tijd meer dan eens opduikt. Een van de oplossingen die eigenlijk voor de hand ligt, is om tot een verminde ring van de filmproduktie te geraken. Zo eenvoudig is het echter niet. Inkrim ping betekent niet alleen verlies in economisch opzicht, en met name uit een oogpunt van werkgelegenheid, maar ook verlies in cultureel opzicht en wel in de zin van een verminderde activiteit van hen die creatief bij de totstandkoming van een film zijn betrokken. Een andere oplossing, die de laatste tijd nogal eens wordt aanbevolen, is een samenwerking tussen film en televisie. Het lijkt mooier dan het is. Een dergelijke samenwerking is wel te verwezenlijken, doch alleen wanneer tussen deze twee media gelijkwaardige concurrentieverhoudingen worden geschapen. Dan zou de televisie in de produktie van cinematografische films (films die in de eerste plaats zijn gemaakt voor een exploitatie in de bioscopen) voor een belangrijk deel moeten bijdragen. Dan ook zou een televisie-maatschappij voor de uitzending van films die zij niet heeft geco-produceerd, bedragen aan rechten moeten betalen, op basis van een vergoeding naar gelang van het aantal te ver wachten kijkers enerzijds, en meer in overeenstemming met de door bioscopen op te brengen entreeprijzen anderzijds. Noch het een, nocht het ander gebeurt, afgezien van enkele uitzonderingen op het gebied van de co-produktie. De moeilijkheden van de internationale filmindustrie zijn een direct uitvloeisel van de sterke daling van het bioscoopbezoek (vooral in de zestiger jaren), een daling die als gevolg van de grote algemene verandering in het na-oorlogse pa troon van de vrijetijdsbesteding is opgetreden, waarbij met name de komst van het audiovisueel verwante medium van televisie een rol heeft gespeeld. Aan die daling is in de meeste landen een einde gekomen en er zijn ook wel lichte stijgingen van het bezoekcijfer te constateren. Het niveau van het bio scoopbezoek ligt echter, hoe dan ook, permanent op een lager niveau dan dat van het pre-televisietijdperk. Daardoor is het filmvraagstuk in zijn algemeenheid moeilijk oplosbaar en zal men moeten trachten door deeloplossingen tot ver betering van de situatie te geraken. Een relatie tussen film en televisie die neer komt op een zo frequent mogelijke uitzending van cinematografische films tegen, relatief gezien, extreem lage prijzen en menigmaal op het weekeinde en feestdagen, dus op dagen die uit een oogpunt van bioscoopbeozek van doorslag gevend belang zijn, is in ieder geval wel het tegendeel van de soms bepleite sym biose. Hiervoor is een normalisering van de betrekkingen tussen film en televisie vereist. Het is van grote betekenis, dat de Europese film- en bioscoopsector in al zijn geledingen ervan overtuigd is, dat een zodanige normalisering onontbeerlijk is. Een vertegenwoordiging van deze sector heeft in een gesprek met het lid van de Commissie van de Europese Gemeenschap, Vicomte E. Davignon, de inzichten dienaangaande van de filmindustrie kenbaar gemaakt. Uiteraard zijn daarnaast andere desiderata genoemd, zoals continuering van het systeem van nationale steunmaatregelen ten behoeve van de filmindustrie, zij het in een eventueel aan de E.E.G.-regelingen aangepaste vorm, harmonisering van de B.T.W.-tarieven en bevordering van de co-distributie. Hoewel het irreëel zou zijn van dit gesprek directe resultaten te verwachten, is het nochtans van belang,-dat het aldus gelegde contact een vervolg zal krijgen. v.T.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1978 | | pagina 7