UITSLAG TUSCHINSKI'S SCENARIO-WEDSTRIJD Op 9 februari wordt een gewijzigd amendement van de heer Mertens ontvangen. De subsidiepost voor het Produktie- fonds wordt nu 'nog maar' met f81.000,— verminderd en derhalve gebracht op f 4.300.000,—, hetzelfde bedrag als voor 1978 werd toegewezen. Daarnaast handhaaft de heer Mertens zijn voorstel de post 'Produktiefonds', die met an dere posten in een artikel van de C.R.M.-begroting was on dergebracht, uit dit artikel te lichten. De heer Mertens mo tiveert dit gewijzigde amendement als volgt: 'De motivering is grotendeels gelijk aan die van het oorspronkelijke amen dement. Nadere informatie heeft echter uitgewezen dat het opgebouwde stuwmeertje van ca. 2 min. in 1976 in 1977 door het grote aantal gesubsidieerde en te subsidiëren film projecten in 1978 is gedecimeerd. In afwachting van de aan gekondigde herwaardering van het rijkssubsidie aan het Pro duktiefonds, wordt nu voorgesteld f 81.000,— te verschui ven ten gunste van de korte kunstzinnige en culturele films. Het Produktiefonds krijgt daardoor in 1979 hetzelfde als in 1978 en komt nu als apart begrotingsartikel direct onder controle van de volksvertegenwoordiging. Dit laatste is van evident belang las de Kamer de eerdergenoemde herwaarde ring wil gaan beoordelen op: de verleding van het cultuurbe leid van de rijksoverheid met de commercie, de bestuurssa menstelling van het Produktiefonds, het huidige maximale refundingpercentage van 120 procent en de onbalans tussen speelfilms en korte kunstzinnige films'. Het amendement-Mertens in 'verzachte' vorm wordt door de Tweede Kamer op 13 februari 1979 aangenomen. Alleen de fracties van S.G.P., G.P.V. en B.P. stemmen ertegen. De gang van zaken rond de subsidiepost voor het Productie fonds voor Nederlandse Films is een wat trieste affaire. Het is triest, dat een Kamerlid een amendement indient om een post met een half miljoen gulden te verlagen, zonder zich eerst naar behoren te hebben georiënteerd. Het is ge lukkig mogelijk gebleken het bewuste Kamerlid ervan te overtuigen, dat hij het bij het verkeerde eind heeft gehad. Men had mogen verwachten, dat de heer Mertens zijn amen dement, wat de vermindering van de subsidiepost voor de lange film met f 500.000,— betreft, geheel zou hebben inge trokken. Dat is echter niet gebeurd. Er is tenslotte nog een bedrag van f 81.000,— op de begrotingspost gekort. Uit het betoog van de heer Mertens krijgt men de indruk, dat hij met die korting principiële bedoelingen heeft gehad. Daar voor was het evenwel voldoende de onderwerpelijke post in een afzonderlijk begrotingsartikel op te nemen. Nu krijgt de amendering het karakter van een strafexpeditie tegen hen die zich op het gebied van de hoofdfilmproduktie bewegen. Wij hebben in het recente verleden op deze plaats en ook elders uitvoerig uiteengezet, dat de Nederlandse Bioscoop bond een complex van stimulerende maatregelen op het ter rein van de hoofdfilmproduktie heeft getroffen. Naast de financiële inbreng in het Productiefonds moeten worden ge noemd de vorming van een fonds waaruit renteloos kredie ten ten behoeve van te susidiëren hoofdfilms worden ver strekt, reglementaire voorzieningen ten gunste van Neder landse hoofdfilms, de beschikbaarstelling van het Bondsbu reau met zijn secretariaat en zijn administratieve en contro lerende functies, de persoonlijke inbreng van hen die van wege hun objectiviteit, knowhow en ervaring door de Bond als fondsbestuurders zijn aangewezen en als zodanig een sti mulerende rol kunnen vervullen in het belang van de hoofd filmproduktie. De betrokkenheid van het filmbedrijfsleven heeft er in niet geringe mate toe bijgedragen, dat resultaten zijn bereikt die overal in de wereld opmerkelijk worden ge acht. Wij hebben ook al eerder betoogd, dat de directe financiële bijdrage van de Bioscoopbond niet los kan worden gezien van de investeringen die van de zijde van het film- en bio scoopbedrijf ten behoeve van de hoofdfilmproduktie worden verricht. Al deze positieve factoren zijn door de heer Mertens buiten beschouwing gelaten. In plaats hiervan creëert hij een nega tief sfeertje door in samenhang met de Bioscoopbond te zeggen, dat deze wordt gedomineerd door twee commerci ële ondernemingen. De Bioscoopbond is nog altijd de orga nisatie van alle film en bioscoopondernemingen in ons land, de gezamenlijk het beleid bepalen. En wat de vermenging van cultuur en commercie betreft, deze is nu eenmaal onver mijdelijk in het licht van de hoge produktiekosten. Dank zij deze vermenging heeft de filmcultuur zich kunnen ont plooien. Het Hoofdbestuur heeft al eerder kenbaar gemaakt, dat de bestuurssamenstelling van het Productiefonds een zaak is waarvoor het bereid is in discussie te treden. Gezien hetgeen zich thans in de Kamer heeft afgespeeld, en in aanmerking genomen de gedachten die bij een aantal heren van de Raad voor de Kunst leven, vrezen wij, dat allerlei fraaie, doch ge kunstelde en kostbare constructies worden ontwikkeld die het tot nu toe verrichte opbouwende werk eerder negatief dan positief zullen beïnvloeden. Er zijn op het terrein van de hoofdfilmproduktie geleidelijk zo'n 20 a 25 filmmakers actief. In een klein land als het on ze is het bijzonder moeilijk hen in een redelijke continuïteit aan de slag te houden. Het Productiefonds probeert zulks zoveel mogelijk te bevorderen. Nieuwelingen moeten trou wen ook kansen hebben. De huidige mogelijkheden zijn nu eenmaal te beperkt. Wat de heer Mertens zegt omtrent het zogenaamde oppotten van twee miljoen door het Productie fonds slaat daarom op niets. De totstandkoming van film- produkties is geen zaak die zich exact binnen de begrotings jaren van C.R.M, laat persen. Een verschuiving of uitstel van een drietal projekten is al voldoende om het miljoenenpotje van de heer Mertens te verklaren. Er is ook geen explosie op het gebied van de filmproduktie, zoals de heer Mertens later opmerkt, doch een doodnormale werkzaamheid in continu ïteit. De Nederlandse hoofdfilmproduktie staat of valt niet met f 81.000,—.In het licht van de kostenontwikkeling speelt zo'n bedrag echter wel degelijk een rol. Bij de hoofdfilm produktie zijn culturele, commerciële en industriële aspec ten in het geding. Er is in de Kamer bij de behandeling van de begroting van C.R.M, meermalen de aandacht gevestigd op het werkgelegenheidsprobleem, met name ook in ver band met de korte film Wat voor de korte film geldt, is nog sterker van toepassing op de lange film. Ook in dit licht be zien betreuren wij de Kamerbeslissing. Het is natuurlijk voor de sector van de korte film prettig, dat er wat geld bij komt, doch met een dergelijke willekeurige verschuiving van gelden is de filmproduktie in haar totaliteit geenszins gebaat. Zij schept onzekerheden en is uit een oogpunt van beleid op langere termijn verwerpelijk. Als het gebeurde in de Kamer moet worden beschouwd als een aanzet tot een constructiever beleid, dan kan men het ons niet euvel duiden, dat wij verdere 'constructieve' ont wikkelingen met zorg tegemoetzien. v T De jury heeft na zorgvuldige bestu dering van de 109 ingezonden scena rio's, waarvan 85 volgens de wedstrijd- voorwaarden voor deelneming in aan merking gekomen zijn, eenstemmig be sloten geen hoofdprijs, noch een extra prijs toe te kennen, maar in plaats daar van 3 prijzen van elk f 4.000,— en, bij wijze van aanmoediging, 4 extra prijzen van elk f 2.000,—, waarmee het totaal te besteden prijzenbedrag van f 20.000,— kon worden uitgegeven. Reden voor het niet-toekennen van één hoofdprijs is dat de jury van me ning is dat geen enkel ingezonden sce nario zich op unieke manier onder scheidt van de rest van de inzendingen, maar dat daarnaast een zeven-tal in-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1979 | | pagina 4