Mm*
FILMBELEID
Tweewekelijkse
uitgave van de
Nederlandse Bioscoopbond
nummer 8
13 juni 1980
Redactie en administratie:
Postbus 5048
1007 AA Amsterdam
Tel: 020- 79 92 61
Ho o f dr e dacteur:
J.T.H, van Taalingen
Eindredacteur:
Bart Eldering
Advertenties:
Drukkerij Poortpers b.v.
Torensteeg 3,
1012 TH Amsterdam
Tel: 020-23 14 85
Filmbeleid
pagina 1
AV-media en
exportbevordering
pagina 3
'De kraai is dood.
Leve de kraai.'
pagina 4
Nieuwe films
pagina 6
Bondsnieuws
pagina 7
Premières
pagina 8
In een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Gene-
raal van 23 mei j.1. heeft de Minister van Cultuur, Recreatie en Maat
schappelijk Werk Mevrouw M.H.M.F. Gardeniers haar opvattingen
neergelegd omtrent het te voeren filmbeleid. Hieruit blijkt, dat zij
voornemens is een aantal beleidsombuigingen tot stand te brengen.
Het karakter van deze beleidsveranderingen wordt vooral bepaald door
de wens het filmbeleid gelijke tred te doen houden met de ontwikke
lingen die zich op filmgebied voordoen, alsmede door het streven ook
op dit gebied de artistieke kwaliteit de nodige stimulansen te geven.
De Minister heeft met het oog op de bestaande grote meningsverschil
len met betrekking tot het Plan Filmcentrum niet het voornemen om
het huidige filmbeleid abrupt en grondig te herzien. Zij spreekt zich
met zoveel woorden uit voor handhaving van de relatie met het film-
bedrijfsleven via het Productiefonds voor Nederlandse Films wat de
subsidiëring van de hoofdfilmproduktie aangaat. In dit opzicht moet
de brief van de minister positief worden beoordeeld. Een van de
hoofdbezwaren onzerzijds tegen het Plan Filmcentrum is immers het
verbreken van de continuïteit die uit de bundeling van alle mogelijke
activiteiten op filmgebied in het Filmcentrum zou voortvloeien.
Overigens stelt de minister zich op het standpunt, dat het filmbeleid
een aangelegenheid is die om voortdurende herbezinning vraagt. "In
die zin blijft ook het advies van de oude Raad voor de Kunst (over het
Filmcentrum, red.) aan de orde", aldus de minister. "Te zijner tijd zal
ik, nadat ik de mening van de nieuwe Raad over het te voeren filmbe
leid heb vernomen, mijn standpunt nader bepalen." Er blijven dus wel
onzekerheden omtrent het in de toekomst te voeren filmbeleid, maar
een drastische beleidsombuiging lijkt er niet in te zitten.
Ten aanzien van de subsidiëring van de produktie van hoofdfilms stelt
de minister zich voor de totstandkoming van artistiek waardevolle
films relatief meer te bevorderen. Op zichzelf genomen is een derge
lijke extra stimulans van de filmkunst te appreciëren. Het is jammer,
dat bij de argumentering een overdreven sterk accent wordt gelegd op
zogenaamde alternatieve produktiemogelijkheden en niet-commerciële
distributie- en vertoningskanalen. Het zou onjuist zijn om dergelijke
ontwikkelingen en de positieve effecten ervan buiten beschouwing te
laten. Anderzijds moet worden vastgesteld, dat de filmkunst juist ook
binnen een commercieel kader zeer grote ontplooiingsmogelijkheden
heeft gekregen. Er is nog een ander verschijnsel. Tal van films, die niet
per se als kunstwerk zijn opgezet, blijken na verloop van tijd die bete
kenis te hebben gekregen en worden als voorbeelden van klassieke
filmkunst beschouwd.
Het is vooral met het oog op dit aspect, meestal vermengd met over
wegingen van economische aard, dat nu de concurrentiepositie van de
filmindustrie is verzwakt door de komst van de televisie en andere wij
zigingen op het gebied van de vrijetijdsbesteding, overal ter wereld van
overheidswege steun wordt verleend aan de nationale filmproduktie.
Alleen in de Verenigde Staten van Amerika, waar de filmindustrie
door een traditioneel sterke export een gunstige positie inneemt, ge
beurt zulks tot nu toe niet. Voor een klein land als het onze met een
beperkt taalgebied is de behoefte aan overheidssteun des te groter.
Wanneer er al behoefte is aan rechtvaardiging van de subsidiëring van
de hoofdfilmproduktie als geheel en in de brief van de minister is
FILM
Bij de voorplaat:
De kraai van Bio is weer
springlevend
zie pagina 4 en 5