een duidelijk verschil met de huidige situatie wat
de functionering van besturen en Bondsbureau
aangaat. De reglementering nam een grote plaats
in in de praktijk van het Bondswerk en van de
ondernemingen. Ik noem hier de werkzaamheid
rond het Bedrijfsregister en in het bijzonder het
overnemen van bedrijven, de levering aan niet-
leden, de fïlmhuurcondities, het Reglement Film
vertoning met haar regeling van het aantal te
vertonen films e.d. Daarnaast waren er kwesties
rond de filmkeuring die de aandacht vroegen,
doch vooral de gemeentelijke vermakelijkheids-
belasting had een intensief contact tussen de
Bond en de bioscoopexploitanten ten gevolge.
Ik herinner mij een summum aan activiteit in
1962, toen alle gemeenten waarin bioscopen
waren gevestigd, werden aangeschreven om te
trachten de heffing van vermakelijkheidsbelas-
ting omlaag te brengen. De leden hadden de Bond
nodig, kregen van de Bond bescherming tegen
over overheden en concurrenten zowel binnen als
buiten de bedrijfstak en profiteerden ook zakelijk
van de Bondsactiviteiten op het gebied van ver-
makelijkheids- en omzetbelasting.
In de zeventiger jaren begon de positie van de
Bond te veranderen. De reglementering werd
mede op mijn instigatie zodanig in objectieve zin
aangepast, dat de leden veel minder dan voor
heen een beroep behoefden te doen op de bond
om dispensatie te verkrijgen. De actie tegen de
vermakelijkheidsbelasting kon succesvol en defi
nitief worden afgesloten, mede dank zij de intro
ductie van de B.T.W., zodat een combinatie van
deze twee fiscale lasten zelfs onze Rijksoverheid
te gortig werd. De filmexploitatie was niet langer
een exclusieve bezigheid van het film- en bio
scoopbedrijf. De Bioscoopwet verdween en er
bleef alleen nog maar een jeugdfilmkeuring over.
Het systeem van nakeuring, zoals dat in de
provincies Noord-Brabant en Limburg werd toe
gepast, was in de zestiger jaren al een zachte dood
gestorven. De concernvorming, bevorderd door
de totstandkoming van bioscoopcomplexen, leid
de ertoe, onder invloed van de recettedaling door
nieuwe veranderingen op het gebied van de
vrijetijdsbesteding - de audiovisuele ontwikke
ling hieronder begrepen-, dat de grote onder
nemingen nog groter en de kleine ondernemingen
nog kleiner werden. Maar de expansie van de
grote ondernemingen betekende ook niet, dat zij
zich wisten te onttrekken aan de algemene eco
nomische recessie enerzijds en aan de specifieke
recessie van onze bedrijfstak anderzijds.
Door deze ontwikkeling was er bij menige be-
drijfsgenoot, die jaren achtereen de positieve
functionering van de Bond had ervaren, om van
newcomers maar niet te spreken, het gevoel
ontstaan, dat hij onder de gewijzigde omstandig
heden niets althans niet veel meer aan de roem
ruchte Bond had. De Bond beantwoordde niet
langer aan het hoge verwachtingspatroon op
basis van de ervaring van enige generaties van
bedrijfsgenoten.
Het ligt voor de hand, dat het Bestuur en het
Bondsbureau door deze verandering in machts
positie van de Bond voor een niet eenvoudige
taak zijn geplaatst. Het is mijns inziens de grote
verdienste van het Bestuur en van zijn voorzitter
in het bijzonder, dat niettemin de eenheid van de
organisatie is bewaard en de grondslagen zijn
gelegd voor een aangepast beleid in overeenstem
ming met de realiteit van dit ogenblik.
Ik heb het grootste respect voor wat vroegere
bestuursleden in het belang van het Nederlandse
film- en bioscoopbedrijf hebben gepresteerd.
Maar hetgeen is bereikt, zou nu niet meer haal
baar zijn. De maatschappij is veranderd, de
economische verhoudingen zijn veranderd, de
wetgeving legt beperkingen op, en last not least,
de mensen zijn veranderd.
Ik heb altijd getracht bij de vervulling van func
ties, vroeger en nu, de vinger aan de pols te
houden en in te spelen en zo mogelijk te antici
peren op nieuwe ontwikkelingen. Zeker in mijn
functie van Bondsdirecteur heb ik de tijd niet
meegehad. Het geleidelijk verdwijnen van er
varen en bekwame staffunctionarissen, die het
spel van samenwerking van bedrijven met uiteen
lopende belangen in een eenheidsorganisatie,
tevens een kartel zijnde, op hun duimpje kenden,
leverde maar al te vaak een vacuüm op, zowel
figuurlijk als letterlijk. De inkrimping in het al
gemeen van het bureau, die ik met het oog op de
financieel-economische problemen in de bedrijfs
tak zelf heb bevorderd, leverde ook al geen
bijdrage tot een optimale verwerking van taken.
Persoonlijk heb ik in mijn functie veel tijd moeten
spenderen aan detailzaken en heb ik in beleids
zaken door genoemde factoren ook niet de onont
beerlijke backing kunnen krijgen. Hierbij komt
nog, dat directie en medewerkers secretariaats
functies en andere taken kregen te verrichten,
zodat het bureau meer een algemeen secretariaat
ten behoeve van de filmsector is geworden.
Nevenfuncties hebben zich trouwens in toene
mende mate ontwikkeld in de richting van full
time functies. Ik denk hier met name aan het
Productiefonds voor Nederlandse Films. Een